ROORDA VAN EYSINGA, Sikko Ernest Willem

Sikko Ernest Willem Roorda van Eysinga

auteur van de Vloekzang en Koning Gorilla, is geboren te Batavia op 8 augustus 1825 en overleden te Montreux (Zwitserland) op 23 oktober 1887. Hij was de zoon van Sytze Roorda van Eysinga, predikant, en Geertruida Catharina Dibbetz. Uit de relatie met een Niasser vrouw werd een zoon geboren, die hij in 1862 te Semarang erkende. Op 28 augustus 1867 trad hij in het huwelijk met Selinda Elizabeth Bolomey, met wie hij een dochter en twee zonen kreeg. Na het overlijden van zijn vrouw op 4 april 1875 hertrouwde hij op 31 juli 1877 met Jenny Louise Duvoisin, met wie hij vier dochters kreeg.
Pseudoniemen: Chremes, Djojo, Pak Maria, Sentot.

Op vierjarige leeftijd verloor Roorda zijn vader, die in 1829 op St. Helena overleed, toen het gezin van Indië naar Nederland reisde. Zijn jonge moeder voedde hem alleen op. Het gezin, waarvan nog een broer en een zuster deel uitmaakten, moest zich met bescheiden middelen in Winterswijk in leven houden. Roorda bleek als kind al weerspannig en werd als negenjarige naar een kostschool gestuurd. Daarna doorliep hij van 1840 tot 1844 de Koninklijke Militaire Academie te Breda, waar hij een lastig student bleek. In 1844 keerde hij als officier van de genie terug naar Nederlandsch-Indië. Hij werkte in Padang en op Java. Na elf jaar dienst nam hij in 1855 ontslag. Hij was korte tijd beheerder van een tabaksplantage en journalist van het Bataviaasch Handelsblad. Hij werkte vervolgens bij Waterstaat en de spoorwegen.

In 1860 was hij als ingenieur in dienst van de Indische regering betrokken bij de voorbereidingen van een nieuw kanaal. Roorda was daar getuige van de ellende van de plaatselijke bevolking. In het Bataviaasch Handelsblad vestigde hij de aandacht op de daar dreigende hongersnood. Op grond van zijn ervaringen dichtte hij toen in een opwelling zijn beroemde 'Vloekzang, de laatste dag der Hollanders op Java door Sentot'. In de vierde druk van zijn Max Havelaar (1875) nam Multatuli het gedicht op. In een artikel in de Javabode van 25 juni 1864 beschuldigde Roorda een bankier van omkoperij. De kwestie liep zo hoog op dat Roorda een duel uitvocht met diens advocaat W.K. baron van Dedem, later Kamerlid en minister van Koloniën, die hem door de hoed schoot. Op 15 oktober 1864 wees de gouverneur-generaal Roorda uit. Die arriveerde aan het einde van het jaar in Nederland, waar hij een (vergeefse) strijd om eerherstel begon. De Tweede Kamer boog zich over de zaak en nam de uitwijzing voor kennisgeving aan. Roorda, die verschillende brochures aan zijn zaak wijdde, verloor zijn recht op pensioen. Hij tooide zich daarna met de titel 'niet-eervol ontslagen ingenieur'. Hij woonde afwisselend bij zijn moeder in Delft, waar hij zijn eerste vrouw leerde kennen en bij zijn broer, die predikant was in Grevenbicht.

Na zijn huwelijk verhuisde Roorda naar Brussel, waar het leven goedkoop was. Om de kost te verdienen werd hij broodschrijver en publiceerde hij in tientallen binnenlandse, Indische en buitenlandse kranten en tijdschriften. Tevergeefs probeerde hij correspondent te worden van het vooruitstrevend-liberale blad Het Vaderland. Wel kreeg hij vanaf 1870 de kans te schrijven voor de radicaal-liberale krant Het Noorden, die belangstelling had voor de sociale kwestie en de vrijdenkerij. Zo kwam hij in contact met Multatuli, die in hetzelfde blad schreef. Onder de schuilnaam Sentot riep Roorda in 1870 in De Dageraad op Multatuli te steunen in diens strijd tegen 'de Lebaksche gruwelen'. Er ontwikkelde zich een langdurige correspondentie. Roorda raakte in Brussel bekend met de door P.J. Proudhon en A. Comte's positivisme beïnvloede vrijdenkersbeweging en met het opkomende socialisme, zonder daarin zelf actief te zijn. Wel las hij veel van en over Comte en Proudhon. Roorda zag in het leven van Multatuli en Comte sterke overeenkomsten. Beiden werden door de gevestigde orde verguisd, terwijl ze in de ogen van Roorda diepe denkers waren. Comte was anti-klerikaal en anti-koloniaal. Roorda schreef in door Multatulianen uitgegeven bladen als De Sneeker Courant, waarin hij jarenlang vooral over Multatuli schreef en Proudhon aanhaalde, De Vrije Gedachte van F. Feringa, met wie hij persoonlijke omgang had, en Het Schoolblad van Vitus Bruinsma. Maar hij schreef ook in de bladen De Levensbode en het Deventer Weekblad van de vijand van Multatuli, de vrijdenker J. van Vloten. Zelfs in het literaire blad Spar en Hulst van Marcellus Emants verscheen in 1872 een stuk, waarin Roorda de Parijse Commune verdedigde.

Toen het Roorda duidelijk werd dat eerherstel en het daarbij uit te keren pensioen niet zouden plaatsvinden, vertrok hij in 1872 verbitterd naar Rolle, aan het Meer van Genève, in Zwitserland, ver weg van Nederland. Hij verdiepte zich in de natuurwetenschappen en abonneerde zich op het Darwinistische blad Isis. In 1873 wilde Roorda, samen met de Darwinist H. Hartogh Heijs van Zouteveen, een natuurwetenschappelijk blad uitgeven en wilde hij in contact komen met de in Genève woonachtige materialist Karl Vogt. In deze tijd ontstond het artikel 'Loon en aanzien' over de minderwaardige positie van de arbeiders in de samenleving. Het verscheen in De Telegraaf van Samuel Katz. Roorda voelde zich sterk aangetrokken tot het positivisme en publiceerde in de Revue positive en de Philosophie positive van de positivist Emile Littré, een volgeling van Comte. Roorda verhuisde in 1881 naar Clarens, waar hij kennis maakte met anarchisten en socialisten als Elie Reclus en L. Metchnikoff. Ook H.H. van Kol en zijn vrouw kwamen op bezoek. Roorda schreef in Le Revolté en correspondeerde met P. Kropotkin. Roorda schreef een enkele keer in De Tolk van den Vooruitgang van B.P. Korteweg. Toen het blad in 1878 omgezet werd in Oost en West, Staat- en Letterkundig Weekblad, kwam hij in contact met F. Domela Nieuwenhuis, die in dat jaar de redactie overnam van de Multatuliaan A.L. van Plettenberg. Waarschijnlijk maakte Roorda pas op het Amsterdamse vrijdenkerscongres van 1883 persoonlijk kennis met Nederlandse socialisten en vrijdenkers als H.C. Muller, J.A. Fortuijn en de Belgische socialist en positivist César de Paepe en Eduard Anseele. Op dat congres hield hij een pleidooi voor het denken van Comte. Roorda verdedigde diens opvatting dat de sociologie de belangrijkste wetenschap zou worden met verve. Roorda voelde net als Multatuli weinig voor de sociaal-democratie en bleef het socialisme door de bril van Littré's positivisme beschouwen. Hij zag weinig in algemeen stemrecht en parlementarisme. Het volksreferendum leek hem wel aantrekkelijk. Roorda is daarom wel beschouwd als anarchist. Maar zijn anarchisme lag in het verlengde van Multatuli's opvattingen en Comte's sociologie. Hij vond dat autonome individuen in harmonie moesten samenwerken, zonder staatsinmenging. Roorda aarzelde of hij voor de socialistische pers wilde schrijven, maar had minder moeite om op uitnodiging van Muller in De Dageraad te schrijven.

In 1886 begon zijn medewerking aan het door Multatulianen volgeschreven Groninger Weekblad in de vorm van 'Brieven zonder oorspronkelijkheid'. Roorda correspondeerde met redacteur Joan Nieuwenhuis en gaf tips over vorm en inhoud van het blad. In het eerste nummer viel hij met de deur in huis met een lang artikel over zijn Russische vriend en anarchist Metchnikoff. Die brieven en andere stukken verschenen ook in Recht voor Allen. Veel van zijn artikelen zijn wijdlopige uitingen van een brede belezenheid, die arbeiders de nodige hoofdbrekens bezorgden. Maar zijn artikelen, waarin hij met gemak van abstracte onderwerpen overstapte op de dagelijkse gebeurtenissen in de Nederlandse socialistische beweging, sloegen in als een bom. Zijn onthullingen over misstanden in Indië en de misdragingen van koning Willem III lokten veel lezers. Aangevuld met andere stukken verschenen de onthullingen over Willem III onder de titel Uit het leven van koning gorilla (Den Haag 1887). Deze veel verkochte brochure verscheen anoniem. Roorda vroeg wel aan Multatuli of zijn stijl de juiste was voor Recht voor Allen. Hij was zich scherp bewust van het klasseverschil tussen hem en de socialistische arbeiders. De veroordeling van Domela Nieuwenhuis vanwege het artikel 'De koning komt' wekte zijn woede op. Na de vrijlating kwam Domela bij Roorda op verhaal en ontstond een persoonlijke vriendschap. Later zou Roorda een oogje houden op zoon Ferdinand Domela Nieuwenhuis, die in Montreux ging studeren. Roorda, die een toegewijd huisvader was, had nogal wat kritiek op de opvoeding van Domela's zoon, die in zijn ogen teveel sigaren rookte.

Roorda's dood kwam onverwacht. Tijdens een bezoek van Domela vatte hij kou en enkele dagen later moest een verbijsterde Domela vernemen dat zijn vriend aan longontsteking was overleden. Van Dedem beschreef hem bij zijn overlijden als 'iemand van veel talent, zeer welsprekend, een soort Multatuli; maar evenals deze panier percé en zedeloos'. In het door Multatulianen uitgegeven socialistisch weekblad Multatuli (1888) werd het portret van Roorda afgedrukt naast dat van Domela en Multatuli. Het laat zien dat Roorda toen gerekend werd tot de voormannen van de socialistische arbeidersbeweging. Roorda vond zichzelf 'mislukt militair, mislukt ingenieur, mislukt publicist en, zonder mijn huwelijk, mislukt mensch!'.

Archief: 

Aantekeningen betreffende S.E.W. Roorda van Eysinga (verzameld door R. Nieuwenhuys) aanwezig in het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde (Leiden).

Publicaties: 

Eenige denkbeelden over goedkoope spoorwegen op Java (Soerabaja 1864); Trekt Nederland batige saldoos ten koste van Java? Tweede adres aan de Tweede kamer, een getuigenis à décharge (Amsterdam 1865); De 'liberalen' en mijne verbanning (Amsterdam 1865); Mijne verbanning. De officiëele waarheid (Den Haag 1865); Een mysterie. Eerste adres aan de Eerste Kamer (Amsterdam 1865); Heftigheid en gemoedsbezwaren. Derde adres aan de Tweede Kamer (Amsterdam 1866); Mijne verbanning en mijn vloekzang. Eene andere waarheid dan de officiëele (Amsterdam 1866); Weten en begrijpen (Rolle 1873); Nellie's brieven uit de Oost (Clarens 1886; overdruk uit: De Dageraad); Waar zal ik ellende vinden? (Clarens 1887); Verzamelde stukken (Den Haag 1889).

Literatuur: 

C. de Paepe, 'Roorda' in: La Sociéte Nouvelle, 1887, II, 450; Recht voor Allen, 9.9.1887; Groninger Weekblad, 29.10.1887; De Indische Gids, 10e jrg., 1888, 268-70; J.M. Wheeler, A biographical dictionary of freethinkers of all ages and nations (Londen 1889) 282; F. Domela Nieuwenhuis, 'S.E.W. Roorda van Eysinga (8 Augustus 1825 - 23 Oktober 1887)' in: Verzamelde stukken van S.E.W. Roorda van Eysinga. Adellijke en burgerlijke lakeien onzer pers II (Den Haag 1889) 35-50; Bymholt, Geschiedenis, 395-6, 411, 472, 481-2; 'S.E.W. Roorda van Eysinga en zijn vloekzang' in: Morgenrood, 1895, 338-9; Vliegen, Dageraad I, 72, 211, 266, 371, 388-9; Papageno, 'Een revolutionair in Indie' in: De Javabode, 1, 8 en 15.7.1905; M. Douwes Dekker-Hamminck Schepel (red.), Briefwisseling tusschen Multatuli en S.E.W. Roorda van Eysinga (Amsterdam 1907); J.G. Ramaer, 'Roorda van Eysinga (Sicco Ernst Willem)' in: Nieuwe Nederlandsch Biografisch Woordenboek. Deel 6 (Leiden 1924) 1205-7; J.A. Nieuwenhuis, Uit den tijd der voortrekkers (Amsterdam 1927); S.A. Reitsma, S.E.W. Roorda van Eysinga. De dichter van Sentot's vloekzang (Leiden 1941); S.A. Reitsma in: Haagsch Maandblad, maart-april 1941; A.J. de Mare, Multatuli-literatuur. Lijst der geschriften van en over Eduard Douwes Dekker (Leiden 1948); 'Een stelsel bestormd. Sicco Ernst Willem Roorda van Eysinga, 1825-1887' in: P. van 't Veer, Geen blad voor de mond (Amsterdam 1958) 145-82; H.A. Ett, 'De vloekzang van Sentot. Een dokumentaire studie' in: De Nieuwe Stem, december 1960, 760-77; W.F. Wertheim, 'Doopzeel van de dichter der vloekzang. Drie telgen van het geslacht Roorda van Eysinga' in: Bijdragen tot de Taal-, Land- en Volkenkunde, 1960, 437-80, herdrukt in: W.F. Wertheim, A.H. Wertheim-Gijse Weenink, Ketters en kwezels. Regenten en rebellen (Drachten 1968) 47-101; J.J. Kalma, 'It libben fan de non-konformist Sicco Roorda fan Eysinga (1825-1887)' in: Leeuwarder Courant, 16.4.1964; J. Charité, De Sociaal-Democratische Bond als orde- en gezagsprobleem (1880-1888) (Den Haag 1972); W.F. Hermans, De raadselachtige Multatuli (Amsterdam 1976, herziene druk 1986); H. Vervoort m.m.v. M. Indorf, Sicco Roorda van Eysinga. Zijn eigen vijand (Amsterdam 1979); A. Jongstra, De multatulianen (Amsterdam 1985); J. de Jong, Van batig slot naar ereschuld (Den Haag 1987) 103-6, 216, 253; J. Houkes, P. Hoekman, Multatuli en Groningen (Groningen 1987); Em. Kummer, 'Onze voorouder: Multatuli, onafhankelijk weekblad' in: Over Multatuli, nr. 19, 1987, 6-18; E. Francken, De veelzinnige muze van E. Douwes Dekker (Amsterdam 1990); J. Meyers, Domela. Een hemel op aarde. Leven en streven van Ferdinan Domela Nieuwenhuis (Amsterdam 1993); K. ter Laan's Multatuli encyclopedie (Den Haag 1995); 'Sicco Roorda van Eysinga (1825-1887). Een wereldverbeteraar met pantoffels aan' in: E. Vanvugt, Nestbevuilers. 400 jaar Nederlandse critici van het koloniale bewind in de Oost en de West (Amsterdam 1996) 115-9; 'En al beschouwen alle broeders mij als den verloren broeder' . De familiecorrespondentie van en over Ferdinand Domela Nieuwenhuis. 1864-1932 (Amsterdam 1997); H. Roorda, Mijn zelfmoord (Nijmegen 1998); Multatuli, Volledig Werk I-XXV (Amsterdam 1951-1995); N. Maas, Multatuli voor iedereen (maar niemand voor Multatuli) (Nijmegen 2000).

Portret: 

Sikko Ernest Willem Roorda van Eysinga, IISG

Auteur: 
Jannes Houkes
Oorspronkelijk gepubliceerd in: 
BWSA 8 (2001), p. 225-229
Laatst gewijzigd: 

10-02-2003