MICHON, Christiaan Peter

Christiaan Peter Michon

(ook Pieren), bestuurder typografenbond en Eerste Internationale-man, is geboren te Nijmegen op 18 februari 1843 en overleden te 's-Hertogenbosch op 26 juli 1899. Hij was de zoon van Willem George Fredrik Michon, schoenmakersknecht, en Jacomina Carolina Muller. Op 24 september 1873 trad hij in het huwelijk met Johanna Hendrika Stein, naaister, met wie hij twee zonen kreeg.
Pseudoniem: Jan Bataaf, L'Abbé, Peter 's Hage.

Over Michons jeugd en opleiding tot letterzetter is niets bekend. Toen hij zich op zijn 22e in 1865 in Rotterdam vestigde, kwam hij uit Wageningen en vlak daarna vertrok hij naar Amsterdam. Reeds kort na de oprichting van de Nederlandsche Typographenbond in 1866 werd Michon gekozen tot hoofdbestuurder, maar zijn radicale opvattingen brachten hem in 1868 in conflict met de overige bestuurders, wat leidde tot zijn royement. Samen met de bondssecretaris zou hij hebben geprobeerd om een tweede, hoogstwaarschijnlijk radicalere typografenbond op te richten. Jac. Rademacher, de eerste geschiedschrijver van de Nederlandse arbeidersbeweging die Michon persoonlijk heeft gekend, typeerde hem als 'een van heilig vuur blakende apostel, een heethoofd, een soort van Nederlandschen Marat, wiens stereotype roode das en slordige kleeding hem tot mikpunt maakten veler spot, maar tevens ook de rechte type van een volksman, krachtig in zijn overtuiging en bezielend door zijn welsprekendheid'. Op 31 oktober 1868 schreef Michon een artikel in het maandblad Bijdragen voor Arbeid en Kunst van C.A.J. Geesink met de titel 'De werkende klasse en de bevordering harer belangen door de dagbladpers'. Michon verweet de bugerlijke pers geen aandacht aan de werklieden en hun politieke opvattingen te besteden. 'Bij de groote kosten, welke de uitgifte van een dagblad noodzakelijk maakt, is vooral de buitenlandsche dagbladpers [= het buitenlands nieuws] veelal in handen gekomen van de geldmannen, die van hunne bezitting liever een melkgevende koe dan een orgaan voor waarheid en verlichting voor de geheele menschenmassa, die daaraan behoefte heeft, te maken.' De bestaande dagbladen verrichtten noch over de oorzaken, noch over de gevolgen van werkstakingen grondig onderzoek, terwijl 'somwijlen de minst beteekenende vechtpartij of volksoploop in alle bijzonderheden wordt geschetst'. Michon besloot zijn artikel met de oproep: 'Ik althans wil niet nalaten er bij de werkende klasse op aan te dringen, dat zij zelf handen aan de pen en den inktpot sla, ter opsporing van de middelen, die gebezigd kunnen worden om den arbeid te regelen, zoodat hij zoowel voor de werknemers als voor de werkgevers productief is, opdat uit de beoordeling dier middelen, hetzij er goede of kwade praktijken uit blijken, meer licht en waarheid komt, dan tot hiertoe het geval is geweest, over den stoffelijken en zedelijken toestand, waarin wij werklieden leven.' De ruzie in de Typographenbond bleek intussen te zijn bijgelegd. Michon werd opnieuw in het hoofdbestuur gekozen, en wel als eerste secretaris. In december 1868 wijzigde het maandblad Bijdragen voor Arbeid en Kunst zijn naam in De Werkman. Het werd een vooruitstrevend weekblad, vervaardigd door de typografen Michon, J. van den Berg en H. Wollring en gedrukt bij de schoonvader van de laatste. Het blad zou spoedig een podium verschaffen aan werklieden en hun organisaties.

Na de verloren staking van Amsterdamse scheepstimmerlieden in het voorjaar van 1869 verscheen de brochure Typographen-ontboezemingen, Uitg. ten voordeele van de huisgezinnen der gedurende vier weken buiten werk geweest zijnde scheepstimmerlieden (Amsterdam 1869) met bijdragen van Van den Berg, Wollring en Michon. De laatste schreef hierin: 'Eendracht overwint alles'. Hoewel zij de voorkeur gaven aan goed overleg tussen werknemers en werkgevers, waren de auteurs van mening dat staking een geoorloofd middel was om halsstarrige patroons op andere gedachten te brengen. Volgens B. Bymholt maakten Michon en de beide anderen dankzij de redactie van De Werkman kennis met de Belgische beweging en kwamen zij op het idee ook in Nederland een afdeling van de Eerste Internationale op te richten. Op 28 juni begon in Amsterdam de typografenstaking, waarin Michon een toonaangevende rol speelde, al had hij zich aanvankelijk in de gemengde commissie van gezellen en patroons tegen de staking als uiterste pressiemiddel verzet. Hij was nauw betrokken bij de oprichting van het Nederlandsch Werklieden Verbond, als deel van de Eerste Internationale, en werd tweede secretaris van de Amsterdamse afdeling. De overheid hield Michon die gewoon was zich in het openbaar te uiten - hij schreef bij voorbeeld een open brief naar aanleiding van het De Vletter-oproer in Rotterdam - scherp in de gaten. Wanneer hij verhuisde, werd dit aan de als procureur-generaal fungerende directeur van politie meegedeeld. Als gevolg van zijn activiteiten raakte hij tenslotte brodeloos. In De Werkman van 20 november 1869 bracht hij verslag uit van zijn ervaringen met de drukkerspatroon D. Los, bij wie hij het slechts twee weken uithield. Door de nood gedwongen verliet hij zijn woonadres in de Bethaniënstraat, wat het begin betekende van een vele jaren durende zwerftocht langs de steden van West-Nederland en daarbuiten. Daarbij valt op dat de gegevens uit de diverse bevolkingsregisters niet overeenstemmen met Michons berichtgeving in De Werkman over zijn bezigheden in Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht. Dikwijls was hij een illegaal 'avant la lettre'.

In de zomer van 1870 verbleef Michon enige tijd in Rotterdam en gaf er de stoot tot de oprichting van de plaatselijke Bestuurdersbond. Hij ondertekende een bijdrage in De Werkman van 30 juli als 'ex-secr. Ned. Typ. Bond en der Int., afd. Nederland'. In september vertrok hij naar Den Haag, waar hij naast de gematigde typografenorganisatie een vakbond van typografen oprichtte. Hij wist jonge mensen om zich heen te verzamelen, die al bij het vakbondswerk betrokken waren en als correspondent van De Werkman fungeerden. In november richtte hij er samen met onder meer de smid L. Abas en de typograaf B. Liebers een afdeling van de Internationale op, waarvan de frequent uitgeschreven vergaderingen dikwijls honderden mensen trokken. Hij wist zich echter geen raad met de komst van enkele vrouwen naar een vergadering. Zij werden aanvaard, 'aangezien genoemde zieltjes zich op zoo ferme en waardige wijze op die vergadering hebben gedragen'. Michon woonde in de Koningstraat, raakte opnieuw zonder werk, en keerde begin 1871 terug naar Amsterdam. Volgens gegevens in De Werkman bemande Michon enige tijd het bijkantoor in Amsterdam van het Haagse blad De Toekomst en voorzag hij verder in zijn levensonderhoud als schrijver van gelegenheidsgedichten. In De Werkman van 8 april bracht hij verslag uit van zijn afscheid van de hofstad onder de kop 'Mijn dank aan mijn haagsche vrienden!' en liet hij niet na om te vermelden dat hij onder meer een mahoniehouten inktpot met pen ten geschenke had gekregen. Dit schrijfgerei, zo beloofde Michon, zou hij gebruiken om de belangen van de Internationale te dienen. Volgens het Haagse bevolkingsregister verbleef hij echter nog ruim twee jaar in de Residentie. Het is waarschijnlijk dat verschillende bijdragen aan De Werkman, ondertekend door 'Peter 's-Hage' van zijn hand waren. Peter was immers zijn tweede voornaam, hoewel hij in sommige bevolkingsregisters als 'Pieren' staat geregistreerd. Kort na zijn feestelijk afscheid van Den Haag was hij Haags gemandateerde voor de afdeling der Internationale op het Belgisch-Nederlands Werkliedencongres in Gent, op 9 en 10 april 1871, tijdens de Commune van Parijs. Daar stemde Michon in met V.F. Herreboudt 'om geld in te zamelen voor de parijsche broeders, en huivert voor het voorstel Labaer, om de broeders met een telegram te vereeren, wanneer zij gebrek hebben aan voedsel en misschien nog meer'. Talloos waren zijn oproepen in De Werkman aan de arbeiders om zich te verenigen en zich aan te sluiten bij de Internationale. Hij gaf de raad om nu en dan de overigens welverdiende borrel te laten staan en het uitgespaarde geld te besteden aan de organisatie van de arbeidersklasse. En hoewel hij een hartgrondige afkeer had van de kerk als instituut, koesterde Michon grote bewondering voor de persoon van Jezus Christus. Die zou het volk een andere leer prediken, een leer van liefde, een leer die naar vrijheid streefde, naar recht en gelijkheid voor allen.

Zijn voornemen om te trouwen had Michon reeds kenbaar gemaakt in De Werkman van 1 januari 1871, als reactie op een artikel over vrouwenemancipatie van Betsy Perk in het door haar geredigeerde Orgaan voor de Nederlandse vrouw. 'Spoedig zal dan ook schrijver dezes iemand trachten op te sporen, welke met zijn karakter overeenstemt en met zijn ideeën harmonieert. Dit zal ook hem moed geven en troosten. Zij moet echter een vriendin zijn der Internationale!'. Het zou nog twee jaar duren voordat hij, een maand na zijn vertrek uit Den Haag waar hij nog steeds ingeschreven stond, in 1873 in Utrecht op dertigjarige leeftijd in het huwelijk trad met Anna Stein, die hij misschien had leren kennen in de kringen van de in de bisschopsstad mede door hem opgerichte sectie van De Internationale. Hij was er opnieuw de ziel van de beweging. Vanaf oktober 1873 gaf de Internationale De Utrechtsche Lantaarn uit (met als ondertitel 'De stem van het volk is de stem van God'), dat openlijk koos voor de Commune en pleitte voor gewelddadige revolutie. Michon schreef hierin onder het pseudoniem Jan Bataaf, maar stelde zich waarschijnlijk te radicaal op. Rademacher meent dat Michon door zijn leefwijze de werklieden van zich vervreemdde, al hielden zij hem wel voor een eerlijk man. In april 1874 kwam een abrupt einde aan Michons stormachtige politieke activiteiten. Hem werd verweten dat hij heulde met het christelijke blad De Werkmansvriend. Michon verliet het toneel van het Utrechtse en het landelijke openbare leven. Zijn huwelijk was intussn niet meer gelukkig. De aangifte van de geboorte van zijn tweede zoon moest hij overlaten aan de verloskundige, aangezien hij wegens zijn vakbondsactiviteiten een gevangenisstraf uitzat. Het kwam tot een breuk. Als alleenstaande woonde Michon in kosthuizen en logementen, onder andere in Breda en Rotterdam. Hij werd geëngageerd als soldaat bij het Koloniaal Werfdepot in Harderwijk op 30 juli 1881 voor een termijn van zes jaar bij de troepen in Nederlands Oost-Indië. Hiervoor ontving hij een handgeld van f 600,-. Bij zijn aankomst in Harderwijk mat Michon '1 meter, 6 decim. 4 centimeter' en beschreef men zijn uiterlijk als: 'aangezicht rond, voorhoofd idem, ogen blaauw, neus groot, kin rond, haar bruin, wenkbrauwen idem. Lidteeken aan de linkerwang.' Begin januari 1882 kwam hij met een troepentransportschip aan in Oost-Indië, maar reeds in juni was hij terug in Rotterdam, 'behebt met kaalhoofdigheid'. Michon vestigde zich in Rotterdam, leefde er gescheiden van zijn eveneens in Rotterdam wonende echtgenote en kinderen, en woonde in kosthuizen. In het bevolkingsregister stond hij achtereenvolgens te boek als 'O.I. militair', letterzetter en venter. Soms onderbrak hij zijn bestaan in de Maasstad om voor korte tijd op te duiken in Amsterdam, Alkmaar of Den Haag. De dienstdoende klerk van het Amsterdamse bevolkingsregister plaatste een vraagteken achter Michons registratie als gepensioneerd militair. Een half jaar voor de eeuwwisseling deden in 's-Hertogenbosch twee politiemannen aangifte van het overlijden van de 56-jarige weduwnaar Michon, zonder beroep, woonachtig in Rotterdam.

Publicaties: 

De werkende klasse en de bevordering harer belangen door de dagbladpers' in: Bijdragen voor Arbeid en Kunst, 31.10.1868, en in: Te Elfder Ure, jrg. 20, nr. 2, 1973, 376-8.

Literatuur: 

J. Rademacher, 'De arbeiders-beweging in Nederland' in: De Tolk van den Vooruitgang, 1878, 303; Bymholt, Geschiedenis; F. van der Wal, De oudste vakbond van ons land (z.pl. 1916) 39-45; C.A.M. Diepenhorst, De sociaaldemocratie in de residentie (Den Haag 1932) 9; P.J. Meertens, 'Ik zoek gegevens over: ' in: Mededelingenblad, nr. 24, april 1973, 12; Th. van Tijn, Twintig jaren Amsterdam (Amsterdam 1965); J. Charité, De Sociaal-Democratische Bond als orde- en gezagsprobleem voor de overheid (1880-1888) (Den Haag 1972); J.J. Giele, 'Arbeidersbeweging en burgerlijke pers. 100 jaar konfrontatie?' in: Te Elfder Ure, jrg. 20, nr. 2, 1973, 374-5; J. Giele, De Eerste Internationale in Nederland (Nijmegen 1973); M. Schouten, De socialen zijn in aantocht (Amsterdam 1976); R. Wuite, Het Kortenbosch. Biografie van een Haagse arbeidersstraat van 1648 tot 1873 (Den Haag z.j.); P.D. 't Hart, Stakers en onruststokers in de Domstad (Utrecht 1996) 21-31; R. Wuite, 'Een werker in Den Haag. Christiaan Michon' in: P. van Beckum (red.), Den Haag gisteren en vandaag. Millenniumalbum (Den Haag 2000) 28-31; D. Bos, Waarachtige volksvrienden. De vroege socialistische beweging in Amsterdam 1848-1894 (Amsterdam 2001).

Portret: 

Christiaan Peter Michon, uit: Catalogus Museum Boijmans van Beuningen

Auteur: 
Roel Wuite
Oorspronkelijk gepubliceerd in: 
BWSA 8 (2001), p. 166-170
Laatst gewijzigd: 

12-09-2006