KITSZ, Cornelis

Cornelis Kitsz

(roepnaam: Nelis), NAS-bestuurder, is geboren te Amsterdam op 13 maart 1873 en aldaar overleden op 23 maart 1955. Hij was de zoon van Gerrit Jacob Kitsz, metselaar, en Lena Smit. Op 16 juni 1897 trad hij in het huwelijk met Wimpje Siersema, met wie hij twee dochters en zes zonen kreeg.

Kitsz groeide op in een Nederlands hervormd gezin en oefende net als zijn vader het beroep van metselaar uit. Over zijn vroege leven is, op zijn huwelijk in 1897 na, niets bekend. Na korte tijd in Duitsland gewerkt te hebben, woonde hij vanaf 1898 permanent in Amsterdam. Hij werd lid van de bij het Nationaal Arbeids-Secretariaat (NAS) aangesloten Metselaarsbond, waarvan hij na enige tijd ook bestuurder werd. Van 1909 tot 1931 was hij bezoldigd secretaris-penningmeester van het in 1896 opgerichte Plaatselijk Arbeids-Secretariaat (PAS) te Amsterdam en van 1909 tot 1940 maakte hij deel uit van het hoofdbestuur van het NAS. In het begin van de Eerste Wereldoorlog was Kitsz actief in de Federatie van Sociaal-Anarchisten. Hij maakte deel uit van de redactie van De Toekomst, het blad van de Federatie. Veel anarchisten keerden zich onder invloed van Anton Constandse fel tegen iedere vorm van vakorganisatie. De drie redactieleden van De Toekomst, behalve Kitsz ook M. de Boer en Jan Postma, vormden een minderheid. Kitsz en Postma stapten dan ook snel uit de redactie. De Federatie van Sociaal-Anarchisten maakte deel uit van het in 1916 opgerichte Revolutionair Socialistisch Comité tegen den Oorlog en zijn Gevolgen (RSC). In juni 1916, toen er demonstraties waren van Amsterdamse vrouwen tegen de hoge prijzen van de aardappelen, sprak Kitsz een groep vrouwen in de Haarlemmerpoort toe. Een delegatie onder leiding van L. Spanjer en Kitsz overhandigde handtekeningen aan de burgermeester van Amsterdam. Deze antwoordde dat niet hij maar de Nederlandse regering het aangewezen orgaan was. Later in die maand, toen de spanningen opliepen, stelde het gemeentebestuur een demonstratieverbod in. Het RSC belegde een drukbezochte vergadering. D. Wijnkoop, die voorzat, ontraadde het demonstratieverbod te negeren. In zijn rede twee dagen later op het IJsclubterrein sloot Kitsz zich bij dit standpunt aan. Onder invloed van de Russische Revolutie van 1917 bezigde Kitsz enige tijd krasse taal, maar hij was voor alles een praktische en nuchtere vakbondsman. In 1919 probeerden E. Bouwman en Kitsz het uiteenvallen van het RSC tegen te gaan door (tevergeefs) de Federatie van Sociaal-Anarchisten ervan te weerhouden uit te treden. Het parlementarisme mocht volgens Kitsz niet de splijtzwam zijn. Hij benadrukte dat men het in het RSC over veel zaken eens was, zoals de betekenis van massa-actie en proletarische revolutie. Ondanks de toezegging in 1918 van de directies van de Amsterdamse en Rotterdamse havenbedrijven de lonen te verhogen was dit anderhalf jaar later nog niet gebeurd. Havenarbeiders in beide steden, 11.000 van het NAS en 8.000 van het Nederlandsch Verbond van Vakvereenigingen (NVV), gingen daarop in staking. Van 14 februari tot 26 april 1920 hielden de stakers in beide steden stand. Henk Sneevliet vervulde een actieve rol tijdens de staking, terwijl Kitsz belast was met de inzameling van steungelden voor het NAS. Voor het Amsterdamse NAS wist hij een bedrag van twee ton binnen te halen en landelijk vier ton, terwijl het vijf maal grotere NVV het landelijk nog niet tot twee ton bracht. Het leverde hem een compliment op van Roel Stenhuis, de voorzitter van het NVV, die vond dat het NVV mannen als Kitsz nodig had. Kitsz ontwikkelde zich in deze jaren van oorlog en revolutie tot de populaire volksfiguur onder het radikale deel der Amsterdamse arbeidersklasse: 'oome Nelis'. J. de Kadt zegt van hem dat hij de sappige en smeuïge taal van de Jordaner sprak en J. Engels noemt hem 'een spontaan en sterk geëmotioneerd mens, van grote belangeloze toewijding'.

Bij gelegenheid van het 25-jarig bestaan van het NAS in 1918 schreef Kitsz in het gedenkboek dat de toekomst aan de onafhankelijke vakorganisatie was. Het NAS groeide tot ruim 50.000 leden in 1919 en kende een organisatiestructuur, die vanaf het begin federalistisch van opzet was met veel autonomie voor de aangesloten bonden van het NAS of PAS. Over de structuur van het NAS schreef Kitsz in zijn door het PAS Amsterdam uitgegeven brochure Van oude en nieuwe vormen (Amsterdam z.j.). Daarin nam hij als penningmeester stelling tegen de 'heilige maar dure autonomie van de afdelingen'. In feite kwam zijn kritiek neer op een pleidooi voor een beter gebruik van de aanwezige krachten en financiële middelen. Kitsz sloot in dit verband aan bij in het NAS levende ideeën dat plaatselijke bedrijfsfederaties, die samen het PAS zouden vormen, in de plaats moesten komen van de vakorganisaties. In 1920 sloot Kitsz zich aan bij de Communistische Partij in Nederland (CPN) en in 1921 verdedigde hij als CPN-lid de aansluiting van het NAS bij de Roode Vakbewegings Internationale (RVI) in Moskou. Met Bertus Bouwman en Theo Dissel maakte hij deel uit van de NAS-delegatie op het Moskouse congres van de RVI in 1921, waar hij stelling nam tegen de syndicalistische Internationale Arbeiders Associatie (IAA), die in Berlijn zetelde. In 1923 sprak de meerderheid van de NAS-leden zich uit voor aansluiting bij de RVI. De syndicalistische minderheid trad uit en vormde het Nederlandsch Syndicalistisch Vakverbond (NSV). Kitsz werd gekozen tot waarnemend voorzitter van het NAS, maar toen Sneevliet uit het Verre Oosten terugkeerde, koos het NAS hem tot voorzitter en trad Kitsz terug. Toch bleef de positie van Kitsz in de organisatie belangrijk. Begin 1927 spande hij zich in voor een vrouwenorganisatie vanuit het NAS. Evenals in de oorlogsjaren sprak hij groepen vrouwen toe, al waren die ondertussen aanzienlijk kleiner geworden. Na het overlijden van Henk Maters in februari 1931 volgde Kitsz hem als penningmeester op en toen Theo Dissel sr. in juni 1931 zijn secretariaatswerk beëindigde, nam Kitsz dit van hem over. Toen beide functies in 1933 weer gescheiden werden, bleef Kitsz, die altijd en overal penningmeester was, voor de financiën verantwoordelijk. De interne strijd in de CPN tegen de leiding van Wijnkoop en diens Kamerlidmaatschap deden Henriette Roland Holst en Sneevliet, die de oppositie aanvoerden, besluiten met een eigen lijst voor de Tweede Kamerverkiezingen uit te komen onder de naam Revolutionair Arbeiders Comité. Vanwege diens populariteit bij de linkse arbeiders plaatsten zij Kitsz nummer één. Sneevliet stond nummer twee en Roland Holst nummer drie. Ook de oppositie zocht steun in Moskou. In april 1925 gingen Bouwman en Kitsz namens het NAS naar Moskou om te bepleiten dat leden van de oppositie op de kandidatenlijst voor de Kamerverkiezingen kwamen. Toen Wijnkoop en de zijnen enige maanden later aan de kant kwamen te staan en een eigen partij stichtten, keerden de uitgetredenen terug in de CPN en tijdelijk leek de eenheid hersteld. In 1927 stond Kitsz voor de CPN kandidaat bij de verkiezingen voor de Amsterdamse gemeenteraad. Maar vanwege een hoogoplopend conflict over de vakbondsstrategie tussen NAS en CPN trok hij zich in april 1927 als kandidaat terug. Namens het NAS kwam Kitsz met een aparte lijst uit onder de naam Revolutionair Arbeiders Comité. Hij werd als enige gekozen. De beide andere communistische fracties in de raad telden ieder twee leden. In een verklaring in De Arbeid van 7 mei 1927 fulmineerde Kitsz tegen het CPN-streven de kleine NAS-bonden te willen liquideren. Toen Sneevliet en de zijnen, onder wie ook Kitsz, in juni 1927 met de CPN en de Communistische Internationale braken, sneed het NAS de banden met de RVI door. Dit maakte de weg vrij voor fusiebesprekingen met het NSV. Kitsz maakte deel uit van de onderhandelingsdelegatie, maar vanwege zijn gemeenteraadslidmaatschap lag hij slecht bij de orthodox-syndicalistische leden van het NSV. Om allerlei redenen ging de fusie niet door, al stapten groepen NSV-leden over naar het NAS. Nog vóór de breuk van de aanhangers van Sneevliet en Roland Holst met de CPN stichtten zij het maandblad Klassenstrijd, waarvan het eerste nummer, gesubsidieerd door het NAS, in januari 1926 verscheen. Klassenstrijd bestond tot 1 januari 1929, waarna het werd voortgezet na een fusie met De Vlam, als De Nieuwe Weg. Na het samengaan van OSP en RSP in de RSAP in 1935 werd De Nieuwe Weg tot 1936 voortgezet als De Internationale om vervolgens tot 1940 onder de titel De Rode October te verschijnen, met als ondertitel 'maandschrift van de RSAP'. Niet alleen leden van het NAS en de RS(A)P waren lid van de redactie in de opeenvolgende bladen, maar onder meer ook J. de Kadt en G. Nabrink. Kitsz werd in zijn kwaliteit als vakbondsman bij de oprichting van Klassenstrijd in de redactie opgenomen, samen met de CPN-getrouwen Postma en A.S. de Leeuw. De discussie met de CPN ging over de wereldrevolutie of de mogelijkheid van de opbouw van het socialisme voorlopig alleen in de Sovjet-Unie. L. Trotski en J. Stalin waren de verpersoonlijking van deze politieke controverse. Kitsz leverde geen bijdrage aan de discussie. Zijn schaarse artikelen in het blad gingen over de organisatie van het NAS, de werkverschaffing en de volkswoningbouw. De breuk tussen CPN en NAS in 1927 maakte de positie van Postma en De Leeuw onhoudbaar. Zij zagen zich gedwongen te vertrekken. Daarna waren alleen het NAS en de Revolutionair Socialistische Partij (RSP) - vanaf 1936 de RSAP (Revolutionair-Socialistische Arbeiders Partij) - in de redactie vertegenwoordigd. De RSP kwam in 1929 vanuit het NAS tot stand. Er waren vele persoonlijke banden en overlappingen tussen beide organisaties. Sneevliet was voorzitter van beide en Kitsz zat in het dagelijks bestuur van beide. Kort nadat uitgetreden SDAP-ers in maart 1932 de Onafhankelijke Socialistische Partij (OSP) hadden opgericht, nodigde de RSP de nieuwe partij uit een comité tegen oorlog en fascisme te formeren. Behalve het NAS sloten tal van linkse splintergroepen zich bij dit initiatief aan. De Kadt werd voorzitter, Sneevliet secretaris en Kitsz penningmeester. Op 1 februari 1933 deelde De Kadt mee dat de OSP zich terugtrok en het comité als ontbonden beschouwde. Sneevliet en Kitsz probeerden het comité voort te zetten met Gé Nabrink als voorlopig voorzitter. In 1935 fuseerde de RSP met de OSP tot RSAP. De nieuwe partij stelde in dat jaar niet de populaire ex-RSP-er Kitsz kandidaat voor de Amsterdamse gemeenteraad maar voormalig OSP-voorzitter P.J. Schmidt. Toen dit stemmen bleek te kosten, kwam zij ijlings op dit besluit terug. Kitsz was van juni 1927 tot september 1935 en van december 1936 tot september 1939 een actief lid van de gemeenteraad, eerst als de man van het Revolutionair Arbeiders Comité, later namens de RSP en de RSAP. In 1935 werd hij niet herkozen. Hij hield zich in de raad vooral bezig met werklozenvraagstukken en de gemeentelijke woningbouw. Hij maakte deel uit van de commissie, die een onderzoek instelde naar de overschrijding van de begroting. In 1929 maakte Kitsz zich tot de spreekbuis van de Woningstichting Zomers Buiten, die zich verzette tegen de huisvesting van mensen afkomstig uit de gesaneerde krottenbeurten in de onmiddellijke omgeving van een 'nette' arbeidersbuurt. De sociaal-democraat S.R. de Miranda sprak over dit opportunisme zijn verwondering uit. Maar tijdens de campagne tegen De Miranda over vermeende malversaties bij de uitgifte van erfpachtgronden hield Kitsz een strikt zakelijke interpellatie en onthield hij zich van een aanval op de sociaal-democraten. Kitsz bekleedde tal van bestuursfuncties. Zo was hij werknemer-lid van de Raad van Arbeid, lid van de Centrale Commissie van Bijstand voor de Arbeidsbemiddeling, lid van de Enquête-commissie van het Bouwbedrijf, lid van de Commissie voor de Ondersteuning van Georganiseerde Werkloozen, penningmeester van het Domela Nieuwenhuis Museum en later voorzitter van de Federatie Amsterdam van de Algemene Bond van Ouden van Dagen. Hij gaf ook leiding aan de kinderkampen op het Ferdinand-Domela-Nieuwenhuis-Oord te Beekbergen. Het einde van Kitsz' politieke loopbaan kwam met de Duitse bezetting. Op 10 mei 1940 was hij door de Nederlandse autoriteiten als staatsgevaarlijk persoon preventief opgesloten in de Krententuin, de gevangenis van Hoorn. RSAP en NAS werden vrij snel daarna verboden en al op 20 mei werd D. Langkemper gearresteerd. Terwijl Sneevliet met zijn oude kameraden een verzetsgroep vormden, die grotendeels voor het vuurpeleton eindigde, trok de 68-jarige Kitsz zich uit alle politieke activiteiten terug. Na de Duitse bezetting was Kitsz als hoofdbestuurder en voorzitter van de Federatie Amsterdam van de Algemene Bond van Ouden van Dagen uitermate actief. Hij hield vaste spreekuren, waarop hij ouderen met raad ter zijde stond. Hij hielp bij het invullen van formulieren, het schrijven van brieven, verzoeken en bezwaarschriften. Ondanks zijn hoge leeftijd trok hij het land door om op tal van vergaderingen de ouderen aan te sporen zich te organiseren. In 1955 overleed hij op 82-jarige leeftijd. Bij de crematie op Westerveld zong een koor in aanwezigheid van vele ouderen het Morgenrood.

Archief: 

Persdocumentatie C. Kitsz in Gemeente-Archief Amsterdam.

Publicaties: 

25 jaren van strijd en leed' in: Gedenkboek uitgegeven door het Nationaal Arbeids-Secretariaat ter gelegenheid van zijn 25-jarig bestaan (Amsterdam 1918) 99-102; E. Bouwman, Th. J. Dissel, C. Kitsz, Het congres der Roode Vak-Internationale te Moskou 1921. Rapport N.A.S.-delegatie (Amsterdam 1921); Waarom verwoont U geen f 3.50 per week? (Amsterdam 1926); 'Het oude N.A.S. verjongd' in: Klassenstrijd, 1926, 12-6; 'Woningproductie in verband met woninghuren' in: Klassenstrijd, 1926, 211-3; 'Werkstakingen en uitsluitingen' in: Klassenstrijd, 1926, 332-4 ; Op voor den uitbouw der NAS-organisaties! (Amsterdam 1927); 'De opheffing der huurwetten. 19 Juli 1927 zal de dag der wrake zijn voor de huiseigenaren' in: Klassenstrijd, 1927, 158-61; Het N.A.S. en de werkverruimingen (Amsterdam 1930; overdruk uit De Nieuwe Weg, 1930, 210-6); voorwoord in: Het conflict in het Amsterdamsch bouwbedrijf. Zijn oorzaak, verloop en beteekenis (Amsterdam 1931); voorwoord in: Wat het Proletarisch Steun-Fonds in enkele maanden van zijn bestaan reeds deed voor de slachtoffers der klassenjustitie (z.pl. 1933); Huren omlaag. Steun omhoog! (Amsterdam 1936).

Literatuur: 

Gedenkboekje uitgegeven ter gelegenheid van het 10-jarig bestaan. 1 Februari 1909 - 1 Februari 1919 (Amsterdam 1919; uitgave Federatie van Bouwvakarbeiders); Referaten en rapport omtrent de landelijke bedrijfsorganisatie in opdracht vanhet Congres van den Nederlandschen Federatieven Bond van Personeel in Openbaren Dienst gehouden op 13, 14 en 15 October 1921 te 's Gravenhage (z.pl. z.j.); Gedenkboek uitgegeven door de Landelijke Federatie van Bouwvakarbeiders in Nederland ter gelegenheid van haar 25-jarig bestaan. 1 Februari 1909 - 1934 (Amsterdam 1934); 'Ome Nelis Kitsz tachtig jaar' in: Het Vrije Volk, 12.3.1953; 'C. Kitsz overleden' in: Het Vrije Volk, 24.3.1955; 'Na het overlijden van C. Kitsz' in: De Waarheid, 28.3.1955; J. de Kadt, Uit mijn communistentijd (Amsterdam 1965); F. Tichelman, Henk Sneevliet 1888-1942. Een politieke biografie (Amsterdam 1974); M. Perthus, Henk Sneevliet. Revolutionair-socialist in Europa en Azië (Nijmegen 1976); J. Sniekers, Het NAS in Nederland 1927-1940. Deel 1: een revolutionaire vakcentrale met syndicalistische traditie, 1927-1932 (scriptie Nijmegen 1978); J. Spijkers, Het NAS in Nederland 1927-1940. Deel 2: oproeien tegen de stroom, 1932-1940 (scriptie Nijmegen 1979); J. Engels, Zestig jaar socialistische beweging (Amsterdam 1979); V. Bultsma, E. van der Tuin, Het Nederlandsch Syndicalistisch Vakverbond 1923 - 1940 (Amsterdam 1980); J.E. Burger, Linkse frontvorming. Samenwerking van revolutionaire socialisten 1914-1918 (Amsterdam 1983); G.W.B. Borrie, Monne de Miranda. Een biografie (Den Haag 1993); 'Waarom schrijf je nooit meer?'. Briefwisseling Henriette Roland Holst - Henk Sneevliet (Amsterdam 1995); M. Schrevel, G. Voerman, De communistische erfenis. Bibliografie en bronnen betreffende de CPN (Amsterdam 1997) 68; P. Hofland, B. Hesp, Leden van de Raad. De Amsterdamse gemeenteraad 1814-1941 (Amsterdam 1998); G. Voerman, De meridiaan van Moskou. De CPN en de Communistische Internationale (1919-1930) (Amsterdam 2001).

Portret: 

Cornelis Kitsz, IISG

Auteur: 
Marten Buschman
Oorspronkelijk gepubliceerd in: 
BWSA 8 (2001), p. 101-105
Laatst gewijzigd: 

26-01-2009