- Author
- Year
- 2012
- Title
- Rb. Breda (rolnummer 213861 FA RK 10-126, LJN BR2383: adoptie meemoeder, vetorecht, misbruik van bevoegdheid)
- Journal
- Jurisprudentie personen- en familierecht
- Volume | Issue number
- 2012 | 1
- Article number
- 11
- Pages (from-to)
- 50-58
- Court
- Rb. Breda
- Date of Judgement
- 27-07-2011
- ECLI-ID
- ECLI:NL:RBBRE:2011:BR2383
- Document type
- Case note
- Faculty
- Faculty of Law (FdR)
- Abstract
-
In deze zaak gaat het om de vraag naar de toepassing van art. 1:228 lid 1 onder d BW het vetorecht van de ouder bij een adoptieverzoek, dat de moeder hier inzet tegen het verzoek van de meemoeder, verzoekster.
De feiten in deze zaak liggen als volgt. Partijen zijn voorafgaand aan de geboorte met elkaar gehuwd en hebben na de geboorte ook gezamenlijk en in goed overleg de verzorging en opvoeding van de minderjarige op zich genomen. Partijen hebben gezamenlijk gezag over de minderjarige en hebben vanaf het begin ook het voornemen gehad om over te gaan tot adoptie door verzoekster. Zij hebben voor een verzoek ter zake echter de voorheen gestelde verzorgingstermijn van drie jaar willen afwachten, als ook de komst van een eventueel broertje of zusje, waardoor de aan een juridische procedure verbonden kosten zo beperkt mogelijk konden blijven. Met betrekking tot de donor is op basis van zijn ter terechtzitting afgelegde verklaring vastgesteld dat de minderjarige van hem als ouder niets te verwachten heeft. Op basis daarvan wordt hij in de onderhavige procedure ook niet aangemerkt als belanghebbende in de zin van art. 798 Rv.
Verzoekster legt aan haar verzoek ten grondslag dat zij en verweerster gezamenlijk bewust de keuze hebben gemaakt om uitvoering te geven aan hun kinderwens. Na de echtscheiding heeft frequent contact plaats gevonden met de minderjarige, al had verzoekster graag een uitgebreidere contactregeling willen zien. Zij draagt maandelijks bij in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige. Voor zover verweerster het verzoek tot adoptie tegenspreekt, meent verzoekster dat sprake van misbruik van omstandigheden. Het gaat hier immers, aldus verzoekster, om een juridische bevestiging van de band tussen verzoekster en de minderjarige.
Verweerster spreekt het verzoek tegen en voert daartoe een aantal argumenten aan. Verzoekster heeft een nieuwe partner, met wie zij thans feitelijk het kind verzorgt. Blijkens de rapportage van de stichting, die in het kader van een ondertoezichtstelling bij deze zaak is betrokken, groeit de minderjarige daarmee op in een stabiele gezinssituatie, zo voert verweerster aan. Zij voert verder aan dat verzoekster niet meer in haar verzoek kan worden ontvangen, omdat er geen sprake meer is van adoptie door een ouder van een kind van een andere ouder, waarmee een relatie bestaat. De relatie is immers al geruime tijd geleden beƫindigd.
De rechtbank overweegt in deze zaak als volgt. De rechtbank behandelt eerst de vraag naar de ontvankelijkheid. Hoewel het verzoek eerst is ingediend na het verbreken van de relatie en aan de samenlevingseis dus niet is voldaan, vat de rechtbank deze zo op dat de wetgever met het betreffende artikel beoogd heeft een eis te stellen aan een zekere bestendigheid van het milieu waarin de minderjarige terecht komt. Hieruit vloeit voort dat er sprake moet zijn van een duurzame verbinding tussen verzoekster en de minderjarige. En daarvan is, aldus de rechtbank, duidelijk sprake. Verzoekster is dus ontvankelijk in haar verzoek, zo concludeert de rechtbank.
Met betrekking tot de waardering van het belang van het kind oordeelt de rechtbank als volgt. Partijen hebben binnen een duurzame relatie gezamenlijk besloten om samen een kind te willen krijgen en dit in gezinsverband te willen opvoeden. De rechtbank is op basis daarvan van oordeel dat als uitgangspunt dient te gelden dat de door partijen in het leven geroepen situatie juridisch wordt bevestigd. Daarbij overweegt de rechtbank dat een adequate identiteitsontwikkeling van een kind vereist dat hij of zij bekend is met zijn of haar ontstaansgeschiedenis. Dat betekent dat er duidelijkheid moet zijn over de positie van verzoekster, hun gezamenlijke voorgeschiedenis en de rol van verzoekster als gezagsdrager.
Op het punt van de tegenspraak van de adoptie door verweerster gaat de rechtbank ten slotte nog als volgt in. Een redelijke wetsuitleg van art. 1:228 lid 1 onder d BW brengt met zich mee dat verbreking van reeds bestaande familierechtelijke betrekkingen zoveel mogelijk dient te worden voorkomen. In dit licht bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat verzoekster haar bevoegdheid voor een ander doel aanwendt dan waarvoor deze is verleend, nu verweerster verklaard heeft haar huidige partner te beschouwen als feitelijk tweede ouder en zij deze partner over wenst te laten gaan tot adoptie van de minderjarige. Hiermee gaat verweerster voorbij aan de ontstaansgeschiedenis van de minderjarige en is er sprake van een onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening van het vetorecht door verweerster en het belang van de minderjarige dat daardoor wordt geschaad.
De rechtbank spreekt de adoptie van de minderjarige door verzoekster uit en behoudt zich ter zake de omgang iedere verdere beslissing voor. - Link
- Link
- Language
- Dutch
- Persistent Identifier
- https://hdl.handle.net/11245/1.384287
Disclaimer/Complaints regulations
If you believe that digital publication of certain material infringes any of your rights or (privacy) interests, please let the Library know, stating your reasons. In case of a legitimate complaint, the Library will make the material inaccessible and/or remove it from the website. Please Ask the Library, or send a letter to: Library of the University of Amsterdam, Secretariat, Singel 425, 1012 WP Amsterdam, The Netherlands. You will be contacted as soon as possible.