Willem III bracht de nacht na zijn landing in een vissershut door. De volgende dag viel hij Exeter aan. Het leger van Jacobus II dat te Salisbury verzameld was, viel uit elkaar en de bloem der natie schaarde zich onder het banier van de prins: John Churchill, later als Marlborough beroemd, de hertog van Ormonde en 's konings tweede dochter Anne met haar gemaal George van Denemarken. Jacobus II was ten einde raad en wilde naar Frankrijk vluchten. De koningin en de prins van Wales gingen hem voor. De koning volgde 's nachts in stilte. Hij wierp het grootzegel in de Theems en voer in een visserspink naar zee, zonder orde op het bestuur te stellen. Als gevolg daarvan begon het grauw te plunderen en in de roomse kerken beelden en sieraden te vernielen. De magistraat nodigde de prins daarom uit om onverwijld naar Londen te komen. Op de tocht herwaarts vernam men echter dat Jacobus te Sheppey herkend en aangehouden was en op aandringen van de graaf van Winchelsea naar Whitehall teruggekeerd was. De prins stuurde toen een regiment vooruit om het paleis te omsingelen, en liet door een gezantschap aan zijn schoonvader het verzoek doen te vertrekken. Jacobus gehoorzaamde. Nog op dezelfde dag, 28 december, trok Willem III, zonder dat de omwenteling een druppel bloed gekost had, Londen binnen onder de zegebeden en jubelkreten van de aanzienlijken en het gewone volk. Vijf dagen later zeilde Jacobus naar Frankrijk af. ( Dedalo G. Carasso)