De benarde omstandigheden van de staat leverden de regenten heftige verwijten en beschuldigingen op. Vooral de gebroeders De Witt werden het voorwerp van de algemene haat. Toen Johan de Witt op 21 juni 1672 onder begeleiding van een fakkeldrager van een avondzitting der Staten van Holland naar zijn woning op de Kneuterdijk in Den Haag terugkeerde, kwam hij vier personen tegen die in opgewonden stemming 's lands toestand bespraken en de dood aan de raadpensionaris zwoeren. De Witt werd door hen herkend en op de grond geworpen. Hij liep enkele dolk- en degensteken in de borst en de schouder op. De aanvallers waanden hem dood en vluchtten. Ondanks alle nasporingen werd slechts één van hen gegrepen: de Leidse student Van der Graeff, die bekende dat hij De Witt met een mes had verwond. Ofschoon zijn kwetsuur onbeduidend was, deed De Witt geen pogingen om de jongeling te redden. Deze werd schuldig verklaard aan gekwetste majesteit en ter dood gebracht. De Witt die zijn behoud volgens velen aan een maliënkolder onder zijn kleren dankte, kon door de aanslag op het meest kritieke moment de zittingen der Staten niet bijwonen. Door zijn strengheid groeide het aantal van zijn tegenstanders en nam de woede tegen hem toe. ( Dedalo G. Carasso)