Reeds in 1709 hadden de Republiek en Engeland bij verdrag afgesproken dat bij de dood van koningin Anna de opvolging in het Verenigd Koninkrijk aan het huis Hannover zou komen. Aan de Verenigde Provinciën werd een barrière tegen Frankrijk toegekend. Daaronder verstond men het recht om garnizoenen in de belangrijkste Belgische grensvestingen te legeren. Door de val van het Engelse whig-ministerie en de vervanging van Marlborough door Ormonde, nam de Spaanse Successieoorlog echter een onverwacht ongunstige keer. Een afzonderlijke overeenkomst tussen Engeland en Frankrijk beroofde daarbij de Republiek van de voordelen die haar grote opofferingen hadden verdiend. Het belang van Engeland eiste echter toch dat op het vaste land een bolwerk tegen Frankrijks uitbreiding werd opgeworpen. Zo verwierf ons vaderland als enige vrucht van de vreselijke oorlog op 15 november 1715 de begeerde barrière. Gemeenschappelijk met Oostenrijk zouden wij een staand leger van vijfendertigduizend man in de Zuidelijke Nederlanden onderhouden. De keizer zou voor het onderhoud der Staatse garnizoenen in belangrijke vestingen als Doornik en Namen één [en een kwart] miljoen gulden betalen. ( Dedalo G. Carasso)