Detail

TitelGereformeerd Burgerweeshuis
Periode(1329)1561-1968
Omvang en Medium20 meter
OpenbaarheidOpenbaar
ToegangGereformeerd Burgerweeshuis (1329)1561-1968
Auteur: F.A. Brekelmans, dr. W.J. Formsma, mr. J.P.W.A. Smit
InventarisDownload Gereformeerd Burgerweeshuis (1329)1561-1968
 

  •  Inleiding
    • Deze inventaris heeft haar geschiedenis, waarvan althans enige bijzonderheden den lezer tot goed begrip dienen medegedeeld te worden. Het ordenen der bescheiden is door de eerstondergetekende in 1937 ter wille van zijn opleiding aangevangen, waarvan echter het gevolg was, dat hij zich daarmede niet uitsluitend kon bezighouden en het werk na het behalen van zijn diploma en het verlaten van het Rijksarchief moest gestaakt worden. Het was jammer om dit werk, nadat het reeds zo ver gevorderd was, te laten liggen, zodat het door de tweede ondergetekende, sedert 1942 aan het bureau verbonden, werd afgemaakt. Na zijn vertrek werden in 1947 nog een aantal charters en een stapel losse stukken van de secretaris ontvangen en moest de derde ondergetekende opnieuw beginnen en de aanwinst in de voltooid geachte inventaris met zo weinig mogelijk wijziging in de tekst en vernummering der stukken onderbrengen. Zo is dus door allen aan de ordening der bescheiden gewerkt.

      Niet alleen moest de lijst der stukken veranderd worden, maar ook dienden de beide inleidingen, die onafhankelijk van elkander vervaardigd waren, de ene van de eerste en de tweede van de voorlaatste bewerker, gecombineerd te worden, zodra in 1952 bleek, dat tot publicatie zou worden overgegaan. Ook in deze meent de derde ondergetekende, onder wiens leiding de gehele inventarisatie geschied is, ieder het zijne gegeven te hebben door van de tekst der inleiding het eerste deel, dat de geschiedenis van het Weeshuis en hoe het bestuurd werd, bevat, uit beide genoemde inleidingen samen te stellen en voornamelijk van de eerste ondergetekende over te nemen, terwijl de rest omtrent de inventarisatie van zijn hand is.

      Het Gereformeerd Burger Weeshuis, zoals de officiële naam sedert de eerste jaren der 19de eeuw luidt, heeft in de eerste plaats zijn ontstaan te danken aan een fundatie van de priester mr. Frans van Uden. Deze had in zijn testament van 27 januari 1563, dat op 1 December 1566 geopend werd, een huis, staande in de Waterstraat aan het Loeffbruggetje, waarin hij uit de boedel zijner ouders gerechtigd was, tot een weeshuis bestemd en ook had hij de wezen nog verder gedoteerd. Voor deze fundatie had hij reeds op 10 Juni 1561 van koning Philips II op verzoek der stad toestemming verkregen. De zaken zijn echter anders gelopen, want het huis bleek niet beschikbaar te zijn en de eigenaar van een ander in de Ververstraat, waarin de kinderen blijkbaar tijdelijk ondergebracht waren, drong op ontruiming aan.Het besluit der Alexianen, de zogenaamde Cellebroeders, om de wezen bij zich in te nemen, bracht dus uitkomst. Deze waren reeds in 1420 in Den Bosch gevestigd en verpleegden de lijders aan pest en andere besmettelijke ziekten en begroeven ze. Blijkbaar wisten zij ook voor arme kinderen zorg te dragen. Overigens voeren ook de broeders, naar de volksmond verzekerde, er wel bij, want zodoende zouden zij van plundering door het gepeupel, want het was in 1566, een jaar van onlusten en beeldenstorm in de stad, verschoond gebleven zijn.

      De 29ste mei 1566 verleende koning Philips II octrooi en bevestigde tevens de door het stadsbestuur op 6 augustus 1565 vastgestelde regel. Daarin werd bepaald, dat er vier weesmeesters zouden zijn, waarvan de dekens van de ambachten, uitmakende het derde lid der regering, er twee zouden kiezen uit een voordracht van vier, opgemaakt door en uit de eerste twee leden der regering. Omgekeerd zouden de eerste twee leden twee weesmeesters kiezen uit een voordracht, opgemaakt door de dekens uit het derde lid of uit het corpus van de stad. Van deze vier weesmeesters zouden elk jaar twee, namelijk van elke partij één, op Pinksteren aftreden. De zittingsduur was twee jaar. De aftredende weesmeesters zouden binnen vier jaar niet herkiesbaar zijn. Voor hun functie zouden zij geen salaris genieten.

      In het Weeshuis mochten alleen wezen worden opgenomen boven de vijf jaar en wier ouders tien jaar poorter van de stad waren geweest. Voorlopig zouden hoogstens twintig kinderen worden opgenomen, later meer, naar bevinden van zaken. Er zouden een moeder met een dienstbode en een schoolmeester zijn. Bovendien zouden de weesmeesters buitenmoeders mogen aanwijzen om bij rijke mensen klederen, beddegoed en aalmoezen op te halen. Spoedig werd haar het algemeen toezicht opgedragen, voor zover het geen mannenwerk was.

      De weesmeesters moesten binnen een maand na de wisseling hun rekening in drievoud inleveren, één in handen van de twee leden, de andere in die van de dekens en de derde was voor het weeshuis zelf bestemd. Indien niemand der drie leden binnen zes weken na de overlevering aanmerking maakte, gold de rekening voor goedgekeurd. Dit schijnt spoedig veranderd te zijn, want reeds de oudste der overgeleverde rekeningen, die van 1604, is door vertegenwoordigers van het stadsbestuur gesloten. In de practijk werd de administratie door een der regenten gevoerd en van 1676 af staan de rekeningen dan ook op naam van een rentmeester.

      In een toevoeging op het reglement, kort daarna gemaakt, wordt een der schepenen aangesteld tot opperprovisor. Het zal die schepen zijn, welke hoogdeken van de schutterij van de Jonge voetboog is.

      In dit reglement kwam in 1629 in zoverre verandering, dat door de verovering der stad door Frederik Hendrik en de acte van capitulatie de wezen voortaan Hervormd werden opgevoed maar overigens bleef het bij kleinigheden, als dat de naam weesmeesters in die van regenten veranderde en de buitenmoeders regentessen genoemd werden. Ook had de municipaliteit in 1795 de keuze der regenten aan hen zelve overgelaten, mits de benoemden aan de municipaliteit gepresenteerd werden. In 1797 werd de aftreding veranderd, want de regenten zouden vier jaar zitting hebben en elk jaar zou een van hen aftreden. In 1800 werd beslist dat men geen nieuwe regenten zou kiezen en dat de tegenwoordige zouden aaN.B.lijven, totdat de omstandigheden een nieuwe verkiezing zouden vorderen.

      In 1811 werden de verschillende instellingen van weldadigheid van ’s-HertogeN.B.osch tezamen gevoegd en onder het beheer van de Commissie tot de Godshuizen gebracht. Dientengevolge traden de regenten en regentessen van het weeshuis de 30e september 1811 af. Deze maatregel werd weer ongedaan gemaakt bij besluit van de Souvereine Vorst van 31 december 1814. Daarbij werd o.a. bepaald, dat de Godshuizen, bekend onder de naam van arm-, wees-, kinder-, oudemans- en -vrouwenhuizen enz., welke onder Frans bestuur verenigd waren, met ingang van 1 januari 1815 wederom van elkaar zouden worden afgescheiden en dat elk zou worden bestuurd door regenten, leden zijnde van de gezindte, waartoe elk Godshuis tevoren behoord had. Voor zover de Godshuizen geen toelage genoten van ’s lands- of stadswege, zouden de gezindten hun regenten mogen kiezen, zoals ze dat zelf het geschiktst vonden, maar hun werd aaN.B.evolen de regeling te volgen, welke voor de Godshuizen was vastgesteld, welke van ’s lands- en stadswege wel enige toelage genoten. Voor hen was nl. bepaald, dat het bestuur zou worden toevertrouwd aan een college van regenten, bestaande uit vijf leden van de gezindte, waartoe het Godshuis behoort, waarvan zoveel mogelijk de president lid zal moeten zijn van het plaatselijk bestuur en door hetzelve gekozen. Jaarlijks zal een van hen aftreden. De regenten zullen voor de huiselijke orde vijf der aanzienlijkste en geschiktste vrouwen als regentessen nemen, waarvan ook jaarlijks een zal aftreden.

      De le januari 1816 werd een reglement op het bestuur van het Weeshuis vastgesteld, dat in hoofdzaak de gegeven aanwijzingen volgde. Evenwel werden ook nog vijf toeziende regenten ingesteld, welke alleen zullen worden bijeengeroepen. tot het verkiezen van nieuwe regenten, tot het opnemen en sluiten, der jaarlijkse rekening en in buitengewone gevallen. Een van de vijf administrerende regenten zal jaarlijks toeziend worden en een van de toeziende administrerend, dit bij toerbeurt. Een van de vijf administrerende regenten zal voor één jaar president zijn, notuleren en de gelden beheren, maar al spoedig was niet de president, maar een der andere regenten thesaurier-secretaris.

      Uit een memorie van 1870 blijkt, dat de inrichting dan bestuurd wordt door zeven regenten met medewerking van zeven regentessen en een secretaris-thesaurier. De regenten worden gekozen door de kerkeraad der Hervormde gemeente uit een voordracht van twee personen, door de regenten opgemaakt; de regentessen en de secretaris-thesaurier worden door de regenten benoemd. Wanneer deze verandering ten opzichte van het reglement van 1816 is ingegaan, blijkt niet. Ook later hebben nog verschillende reglementswijzigingen plaatsgevonden.

      Het personeel van het Weeshuis bestond uit een binnenmoeder, een binnenvader tevens schoolmeester, een dienstbode, een naaimaitres en twee bedelvoogden. De bedelvoogden moesten tweemaal per week bij de rentmeester komen informeren, of er iets te doen was en verder rustte op hen nog de plicht het resolutieboek ter vergadering te brengen. Samen kregen ze een gulden per week. Toen er in 1800 een conflict ontstond, doordat zij weigerden een weesjongen een kastijding toe te dienen, werd besloten deze functie af te schaffen.

      In de loop van de 20ste eeuw verminderde het aantal wezen zodanig, dat gezinsverplegïng werd overwogen, waartoe in 1934 overgegaan werd, zodat het gebouw, nog altijd staande, waar eens de Alexianen gewoond hadden, met ingang van 1 Mei ontruimd en het weeshuis gesloten werd.

      Van het Leprozenhuis is geen stichtingsjaar of reglement bekend, maar het wordt reeds in het testament van Wilhelmus de Gandavo van 1273 vermeld. Men kan daarvoor zien in de “Geschiedenis van het Bisdom ’s-HertogeN.B.osch” door Schutjes. Het lag buiten de Hinthamerpoort op den Eyendonck, links van de straatweg. Het bestuur werd gevoerd door twee provisoren, leden van het stadsbestuur. Rekening werd gehouden door de meester en rector, wiens titel in de loop van de I7de eeuw veranderde in rentmeester. Middelerwijl nam het aantal leprozen zo af, dat een afzonderlijk tehuis geen reden van bestaan meer had. Bij resolutie van 7 februari 1687 besloot het stedelijk bestuur de inkomsten der Leprozen aan het Weeshuis toe te voegen.

      Van de geschiedenis der Baar van de Gelovige Zielen is, ongeacht enige aantekeningen in het werk van J. Mosmans over de St.-Janskerk te ’s-HertogeN.B.osch, niet meer bekend dan uit haar archief blijkt. De aanvang van deze fundatie is oN.B.ekend, haar bloeitijd ligt blijkbaar tussen de eerste jaren der l6de en der volgende eeuw. Haar bestemming, namelijk om op de hoogtijden van Alle Gelovige Zielen missen te doen, licht te branden en de overige onkosten te bestrijden die aan deze gedachtenissen verbonden waren, veranderde sindsdien meermalen en het laatst, toen de inkomsten in 1711 aan die van het Weeshuis werden toegevoegd.

      Van de Baar is geen reglement bekend. Er waren twee baarmeesters of provisoren, van wie een de administratie voerde. In 1629 verviel het doel en de gelden werden voor armenzorg, eerst voor uitdelingen in brood, later voor afzonderlijke ondersteuning van behoeftigen besteed. De 5de December 1711 besloten schepenen, gezworenen en raden der stad de inkomsten van de Baar aan het Weeshuis te geven.

      Het motiveren van de orde en de omschrijving van deze archivalia is niet alleen wenselijk, maar acht de derde ondergetekende zelfs geboden, omdat daarin afwijkingen van hetgeen in andere inventarissen gebruikelijk is, voorkomen.

      Hij heeft zich dus er rekenschap van gegeven, dat hier van vier instellingen, van drie administraties en dus archieven sprake is en dat daarvan één inventaris zou dienen gemaakt te worden. Zich hierover een oordeel te vormen, is het eerste aan de orde, omdat een inventarisatie niet zozeer de archivalia als wel de archieven betreft. In de plaats, die de stukken in de inventaris innemen, in de verhouding, die zij tot het geheel hebben, moet hun archivistieke betekenis uitgedrukt worden.

      De vier instellingen zijn het Weeshuis, het Convent der Cellebroeders, het Leprozenhuis en de Baar der Gelovige Zielen.

      Van het Convent zijn, behoudens een blijkbaar verdwaald stuk, slechts eigendomstitels aangetroffen en er is verder geen archief aanwezig. De wezen hebben hun huis, naar het schijnt, in 1566 verlaten en zijn bij de Cellebroeders ingetrokken. Deze hebben dus door toevallige omstandigheden de verzorging der wezen op zich genomen en het Weeshuis heeft de Cellebroeders overleefd en bleef tot 1934 ter plaatse gevestigd. Ook zijn de bezittingen en misschien wel alle van het Convent aan het Weeshuis overgegaan, berusten althans enige titels daarvan, waarvan de oudste thans van 1484 dateert, in het Weeshuisarchief. Hieruit volgt echter niet, dat het Weeshuis als zodanig aan het Convent als zodanig is opgevolgd. De Cellebroeders beoefenden de zelfheiliging en trachtten dit o.a. door de verzorging van de wezen te bereiken, maar zij werkten niet ten bate der wezen, gelijk de latere weesmeesters. Het Convent is opgeheven en zijn archief is teniet gegaan, ofschoon een gedeelte ervan, dat het stoffelijk bezit betrof, in de administratie van het Weeshuis opgenomen en zo doende bewaard gebleven is. Zo zijn deze stukken, om wille der praktijk en waarom zou het ook anders, blijkens de inventarissen niet bijeen gehouden, maar met die van het Weeshuis vermengd. De drie archieven zijn dus die van het Weeshuis, van het Leprozenhuis en van de Baar der Gelovige Zielen, wier onderlinge orde niet door de ouderdom van elk, maar door het tijdstip, waarop beide laatstgenoemde zijn gedeponeerd, bepaald wordt, Derhalve beslist niet het ogeN.B.lik, waarop beider inkomsten in 1687, resp. 1711 aan die van het Weeshuis werden toegevoegd, maar waarop de rentmeester van het Weeshuis beider administratie in 1687, resp. 1719 overgenomen heeft. Ook vormen zij niet als het ware de bijlagen van een besluit omtrent die overgang en zouden daarom in dat archief opgegaan zijn, maar zijn in de bewaarplaats van die rentmeester opgenomen geworden.

      De archivalia van het Weeshuis zijn van den beginne af en, voor zover na te gaan, ook volledig bewaard. Zelfs vindt men daarbij enige, die rechtshandelingen ter voorbereiding van de oprichting van het Weeshuis behandelen. Hiermede worde echter niet verstaan, dat, hetgeen opgelegd is, deze bewaarplaats niet meer verlaten heeft, want in geval van vervreemding van rechten werden de betreffende titels gelicht en doorgegeven. Dit maakt begrijpelijk, waarom sommige stukken, hoewel in de oude inventarissen. vermeld, thans niet meer aanwezig zijn. Door die vervreemding verloren zij hun reden van bestaan en zelfs hun karakter van archivalia om eventueel in een andere administratie naar het inzicht van de administrator opnieuw dit karakter te verkrijgen.

      Het archief van het Leprozenhuis leent zich beter dan dat van het Weeshuis voor het voornemen van de derde ondergetekende om de aanvang van een archief en zijn verhouding tot de administratie te behandelen. Het Leprozenhuis is op oN.B.ekend tijdstip opgericht, maar wordt reeds in 1273 vermeld. Toen het hoofdzakelijk wegens het afnemen der melaatsheid geen reden van bestaan meer had, werd het door het stadsbestuur opgeheven en zijn inkomsten aan die van het Weeshuis toegevoegd. Intussen heeft niet zozeer het Huis of zelfs de wijze, waarop het beheer daarvan gevoerd werd, zijn aandacht als wel die, waarop dit beheer zich in de schriftelijke administratie afspiegelde. Het gaat hierbij niet zozeer om de rechten van het bestuur als over de functies van de huismeester, later rentmeester genaamd, en in het bijzonder om de wijze, waarop deze zijn administratie op schrift bracht en in het archief opgelegd heeft. Gegeven de oudheid en betrekkelijke onaanzienlijkheid van het Huis komt het hem onwaarschijnlijk voor, dat het van den beginne een schriftelijke administratie gehad heeft. Ook behoeft het tijdstip van aanvang daarvan niet met de datum van het thans aanwezige oudste stuk samen te vallen, met welke datum hij, om nauwkeurig te zijn, niet het tijdstip van uitgifte daarvan noch van ontvangst of van behandeling, maar van zijn bestemming als archiefstuk door de geadresseerde, gevolgd door zijn oplegging bedoelt.

      Omtrent het tijdstip van aanvang van het overgeleverde archief lichten ons enige stukken in. Vooreerst verklaren twee beëdigde getuigen bij gelegenheid van een in 1492 door het Huis gevoerd proces, dat zij altijd gehoord hebben, dat een cijnsbrief van het Huis in de eerste grote stadsbrand van 1419 in het huis van de H. Geest, het latere zogenaamde Geefhuis, verbrand is, waar dus blijkbaar de bewaarplaats van het archief was. Vervolgens zijn er verschillende titels van eigendom in de jaren 1420 en 1421, aangemaakt om oudere te vervangen, waarvan gezegd wordt, dat zij in genoemd jaar verloren gegaan zijn. Blijkbaar bewaarde de huismeester andere en het dagelijks archief te zijnen huize, want blijkens het cartulare van 1604 waren toen nog 10 charters aanwezig, waarvan het oudste van 1340 dateerde, die vóór de brand ten behoeve van het Leprozenhuis waren aangemaakt.

      Ook vangt de reeks der rekeningen, die in genoemd proces als “alde rollen van ontfanck ende uuytgeven” gekenmerkt worden, omdat zij inderdaad in rolvorm zijn, thans nog in 1421 aan. Daarentegen ontbreken de cijnsboeken, die door de rekeningen ondersteld worden en ontbraken zij reeds in 1492, omdat zij anders ongetwijfeld tijdens het proces ter sprake zouden gekomen zijn.Dit is ook niet te verwonderen, want een cijnsboek, als zijnde een hulpregister, heeft slechts tijdelijke waarde. Weliswaar is dit ook met de rekeningen het geval, maar deze bewaarde de rentmeester voor mogelijke navordering te zijnen laste. Rentmeestersrekeningen, althans de rendantsexemplaren, hebben tot de Franse tijd haar particulier karakter bewaard en behoren dus feitelijk niet tot het archief der oude administraties. Een resolutieboek is in een administratie als deze vóór de l7de of mogelijk 16de eeuw niet te verwachten en heeft vermoedelijk zelfs nooit bestaan. Het cartulare van 1604 had het doel om het dagelijks hanteren der titels van aankomst overbodig te maken en dus de administratie te vergemakkelijken. Zowel resolutieboek als cartulare zijn de aanwijzingen van een vernieuwing der administratie.

      Na het eerste kwart der 17de eeuw ziet men van geen giften meer melding maken, hetgeen er voor pleit, dat de instelling op haar terugweg was. Na de dood van de rentmeester Daniël van der Meulen, wiens boedel desolaat bevonden werd, besloot het stadsbestuur op 7 Februari 1687 de inkomsten van het Leprozenhuis aan het Weeshuis te gunnen en aan de rentmeester daarvan het beheer over te geven. Op dit tijdstip is het archief dus gedeponeerd, maar niet afgesloten geworden, want deze rentmeester heeft het beheer blijkens de afzonderlijke rekeningen tot en met het jaar 1718/9 gescheiden gehouden, waarna dus de afsluiting geschied is.

      Van de Baar van de Gelovige Zielen werd de bestemming het laatst bij besluit van het stadsbestuur van 5 December 1711 veranderd, toen haar inkomsten aan die van het Weeshuis werden toegevoegd. Haar rentmeester zou echter de administratie levenslang behouden, zodat deze eerst in 1718 aan de rentmeester van het Weeshuis is overgegaan. Het archief der Baar is uiteraard niet groot, weinig samengesteld en bovendien onvolledig.

      Uit het bovenstaande kan men tevens de motieven opmaken, op grond waarvan de onderlinge volgorde der afdelingen van deze archieven werd vastgesteld en waarbij als hoofdregel gold, dat de moderne inventaris bij gebreke van een oude het herstel der oorspronkelijke orde aan de hand der gegevens, die uit de stukken zijn op te maken, derhalve een restauratie beoogd heeft. Evenwel zijn enige oude inventarissen der drie archieven en zelfs een l6de-eeuwse bewaard gebleven, maar deze zijn slechts tot op zekere hoogte bruikbaar. Daaruit blijkt, dat de charters bijeen en zelfs afzonderlijk in dozen bewaard werden en dat deze dozen in de kist of kast het eerst voor het grijpen stonden. Daarna volgden de boeken en losse stukken, waarbij de cartularia voorop gingen, maar waarvan de volgorde overigens niet overtuigend is en vermoedelijk een feitelijke naar het uiterlijk was. Men kan hieruit z.i. niet meer dan een scheiding tussen charters en overige bescheiden opmaken, die, gelijk men hierboven zag, reeds in 1419 op feitelijke grond wegens een bewaring op tweeërlei plaats bestond. Vermoedelijk staat zij evenwel ook in verband met het ook van elders vast te stellen onderscheid tussen middeleeuwse en, zeer algemeen gesproken, Bourgondische administratie.

      Men kan trouwens van deze inventarissen niet meer verwachten, omdat zij wel de naam, maar niet de betekenis met de moderne archiefinventarissen gemeen hebben. De eerste werden opgemaakt ten behoeve van de overgave van het beheer door de afgetreden rentmeester of zijn erfgenamen en van de controle daarvan, de moderne daarentegen om het juist gebruik van het archief tot het uiterste op te voeren. Bij de laatste wordt bovendien uitgegaan van de mening, dat de betekenis en de waarde der bescheiden o.a. uit haar onderling verband blijkt.

      Een verantwoording der beschrijving van de onderdelen is hier achterwege gelaten, behalve waar het om een bepaalde formulering ter wille der authenticiteit gaat. Deze toch is voor de waarde der bescheiden van het grootste belang en de beschrijving dient daarmede rekening te houden. De derde ondergetekende heeft zich daarbij voor ogen gesteld, dat ieder stuk, zij het origineel of copie, zijn eigen doel heeft en ook zijn eigen datum zelfs in die mate, dat doel en datum de plaats van de archivalia in de inventaris bepalen. Uiteraard is er een betrekking tussen origineel en copie, in welk opzicht hij somtijds gemeend heeft van de copie te moeten uitgaan. In dat geval, en in het bijzonder geldt dit voor het extract, heeft hij het origineel dus slechts indirect vermeld en op dezelfde wijze heeft hij met de datum van dat origineel gehandeld. Nadat de archieven van het Gereformeerd Wees-huis na de opheffing dier instelling in 1937 in bewaring gegeven waren (Staat van Aanwinsten 1937 no. 2), kon in genoemd jaar met de ordening aangevangen worden. Deze werd, na door reeds vermelde omstandigheden twee maal gestaakt te zijn, toen in 1947 alsnog een aantal stukken werd toe(ge)voegd (Staat van Aanwinsten 1947 no. 8), in genoemd jaar voltooid. Met de inleiding is dit eerst in 1952 geschied.

  •  Citeerinstructie: NL-HtSA Archiefnummer 0212 Gereformeerd Burgerweeshuis te 's-Hertogenbosch (1329)1561-1968, inv.nr. ...
  •  Index
    •  

      De index op persoons- en plaatsnamen is niet gedigitaliseerd, behalve voor wat betreft de huidige gemeente ’s-Hertogenbosch en enige andere vermeldingen.

      Voor de volledige index raadplege men de gedrukte inventaris.

      Een sterretje geeft aan, dat van de betreffende persoon of instelling een zegel aanwezig is. Bovendien zijn ook opgenomen de namen van die zegelaars, die niet in de beschrijvingen van de stukken zijn vermeld en van wie wel zegels aanwezig zijn; dit is aangeduid met de woorden: ‘zegel van…’.

      De index is vervaardigd door de heer L. Pirenne, hist. drs., volontair aan het Rijksarchief in Noordbrabant.

       

      Buchoven (Willelmus van),                                                                                              479*, zegel.

      Empel

                    (onderpanden op ‘Henschem’ te)                                                                         1252-1255.

                    (kamp land, genaamd ‘Vrolant’, onder de parochie),                                      353-356, 889 a.

      Gewanden (Daniël van),                                                                                                  445*, zegel.

      ’s-Hertogenbosch

                    (kwartier van),                                                                                                          71, 72.

                    (stad en meierij),                                                                                           295, 296, 297.

                    (rentmeester van de hertog van Brabant te),                                                                  193.

                    (dorpssecretarissen der meierij van),                                                                          581 a.

                    (erfrente op stad en meierij van), 3                                                                   01, 302, 303.

                    (stad),                                           6*, 47*, 110*, 125*,alleen zegels; 142, 214, 215,278, 279;

                                                                                  302*, 305*, 439*alleen zegels; 474, 559, 915; 967*,

                                                                          1075*, 1211*-1213*, 1215*, 1217*, 1220*, alleen zegels.

                    (schepenen van),                          6, 244, 260, 261, 293, 294, 395, 559 b, 573 k, n, 889, 959,

                                                                                                                           960, 1144, 1214, 1323.

                    (magistraat van),                     524, 525, 526, 533, 535, 539, 559 u, z,573 g, 581, 581 b, 582,

                                                                                         889 e, h, m, o, w, 890, 908, 1217, 1301, 1322.

                    (twee eerste leden van het stadsbestuur van),                                                             1144.

                    (gemeentebestuur van),                                                                                               912.

                    (griffier van de stad),                                                                                                    913.

                    (schepeN.B.ank van),                                                                                      889a*, zegel.

                    (secretaris van de stad),                                                                                    1079, 1080.

                    (rentmeesters van de stad),                                                                                   953, 954.

                    (loodsmeester te),                                                                                                      1075.

                    (bisschop van),                                                                                                 902*, zegel.

                    (St. Janskerk te),                                                                            213, 293, 294, 471, 914.

                    (deken der Collegiale kerk van St. Jan te),                                                                     471.

                    (sextarissen der beneficiaten van de St. Janskerk te),                                              336-342.

                    (kapittel van de St. Janskerk te),                                                                             936-943.

                    (kerkeraad der Ned. Herv. Gemeente te),                                                                      523.

                    (Ned. Herv. Gemeente te),                                                                                            530.

                    (Diakenen van de Ned. Herv. Gemeente te),                                               537, 559 p, 559t.

                    (Waalsche Gemeente te), 530.

                    (klooster der Cellebroeders te),                            4, 5, 8, 197, 198, 199,c210, 211, 212, 233,

                                                                              234, 235, 242, 243, 254, 255, 258, 262, 263, 369-373,

                                                                                                                  396, 397, 402, 403, 404, 410.

                    (Franciscanenklooster op den Ulenborch te),                                                    1221*, zegel.

                    (klooster der minderbroeders te),                                                            190, 191, 192, 193.

                    (klooster der Zwarte Zusters te),                                                                                   376.

                    (besturen der armeninstellingen te),                                                                           839 u.

                    (rentmeesters van gast- en armhuizen te),                                                                  581 a.

      's-Hertogenbosch

                    (rentmeesters der godshuizen en pieuze fundatiën te),                                                581 b.

                    (regenten over den arme te),                                                                  521, 536, 537, 583.

                    (Groot gasthuis te),                                                                                                      309.

                    (meester van het Groot Ziekengasthuis te),                                                                   539.

                    (tafel van de Heilige Geest te),                                                                       228, 535, 562.

                    (regenten van de H. Geest te),                                                                 536, 559 i, o, q, u.

                    (provisor van de H. Geest te),                                                                             1081-1085.

                    (rector van de H. Geest te),                                                                      1238, 1239, 1240.

                    (weeshuis te),                                                                                                         passim.

                    (president van het college van regenten van het weeshuis te),                                        895.

                    (regenten of provisoren van het weeshuis te),                                          521, 527, 529, 536,

                                                                                               559 z, 573 k, 889 a, k, q, r, s, w, 895, 907.

                    (weesmeesters van het weeshuis te),         534, 538, 559 a, b, 561, 573 b, 889 e, f, i, m, 890.

                    (rentmeester van het weeshuis te),                                                             573 l, 889 l, o, v.

                    (binnenmoeder van het weeshuis te),                                                                          559 f.

                    (Leprozenhuis te),                                                                                                   passim.

                    (broeders in het Leprozenhuis te),                                                             1028, 1029, 1030.

                    (rectoren van het Leprozenhuis te),                                                    999-1002, 1122, 1137.

                    (rentmeester van het Leprozenhuis te),              953, 954, 959, 960, 1003, 1004, 1005, 1213.

                    (Roomsch armenweeshuis te),                                                                                      912.

                    (Baar der Gelovige Zielen te),                                                                                  passim.

                    (rentmeester van de Baar der Gelovige Zielen te),                                     1214, 1301, 1322.

                    (blokmeesters van het Hinthamereinde te),                                                                    244.

                    (blokmeesters van het Ortheneinde te),                                                                      559 c.

                    (gilde van Sint Sebastiaan te),                                                                                      213.

                    (huis, gelegen op de plaats ‘die Sporct’ in Den Dungen onder de vrijheid van), 238 -241, 282.

                    (huis in de St. Anthonisstraat te),                                                              1245, 1246, 1247.

                    (kamp hooiland buiten de St. Anthonispoort achter de Bazeldonck bij),                     310-317.

                    (percelen aan de Boerdschestraat te),                                                                         1117.

                    (huis aan de Breede Haven, naast ‘de Bel’, te),                                                              222.

                    (Crengestraatje te),                                                                                       219, 220, 221.

                    (het goed, genaamd Proestken, aan de straat, strekkende van de 
      Colperstraat naar de Oude Dieze te),                                                                            474.

                    (huis en erf, genaamd ‘Ledighe plaetsse’ in de ‘Crullenstraat’ te),               1242, 1243, 1244.

                    (huis in de Diepstraat te),                                                                               194, 195, 196.

                    (huis in de Hinthamerstraat naast het Meelmansgasthuis te),                                  989, 990.

                    (huis achter Den Byenkorf op het Hinthamereinde te),                                                  889 r.

                    (huis e.a., genaamd ‘Ledige Plaetsken’ aan het einde der Hinthamerstraat te),                475.

                    (huis c.a. aan het einde van de Hinthamerstraat te),                                        197, 198, 199.

                    (huis c.a., gelegen op het Hinthamereinde hij de Pijnappelsche poort te),                 476, 477.

                    (huis c.a. op het einde der Hinthamerstraat tussen de twee poorten te),            982, 983, 984.

                    (land de ‘Sieckenbeempt’, gelegen buiten de Hinthamerpoort 
      tussen de ‘Muntel’ en de ‘Coedijck’ onder de vrijheid van),                                   1139, 1140.

                    (weide buiten de Hinthamerpoort achter het Leprozenhuis te),                                      1106.

                    (beemd bij de Hinthammerdijk naast de voorste windmolen 
      tussen de gemene weg en het water naar het klooster 
      Porta Coeli onder de vrijheid van),                                                                       1081-1085.

                    (huis c.a. aan de Hoge Steenweg te),                                                             210, 211, 212.

                    (kamp weiland ‘De Hooge Donck’, gelegen buiten de St. 
      Janspoort in de vrijdom van),                                                                                  319-352.

                    (kamp weiland ‘De Wolffsdonck’, gelegen buiten de St. Janspoort in de vrijdom van),       318.

                    (huis, genaamd ‘Ledig Plaetsken, gelegen hij de school in de Kerkstraat te),                  1237.

      's-HertogeN.B.osch

                    (huis ‘Den Salm’, gelegen op de hoek van de Kerkstraat te),                            205, 206, 207.

                    (huis in de Kerkstraat te),                                                                               214, 215, 993.

                    (huis c.a. in de Korte Kerkstraat te),                                                                              208.

                    (huis achter de Mandemakers te),                                                               200, 201, 889 c.

                    (erven achter het Minderbroedersklooster te),                                                                992.

                    (huis in de Orthenstraat nabij de kapel van St. Eloy te),                                                  209.

                    (eigendommen, gelegen in de Orthenstraat te),                                                              991.

                    (huis c.a. aan ‘den Ouden Huls’ te),                                                                985, 986, 987.

                    (huis van Postel binnen),                                                                                              993.

                    (huis in de Postelstraat te),                                                                                       889 m.

                    (huis en erf in de Putstraat te),                                                                  1238, 1239, 1240.

                    (huis ‘het Tafelkenront’ achter de Tolbrug te),                                                         291, 292.

                    (huis achter de Tolbrug te),                                                                            994, 995, 996.

                    (huis aan de Triniteit te),                                                                  216, 217, 218, 223-227.

                    (huizen, gelegen ‘opten Ulenborch’ te),                                                                          991.

                    (huis c.a. aan de Vughterdijk te),                                                                   889 a, e, 1241.

                    (huis aan de WindmoleN.B.ergstraat te),                                  219, 220, 221, 478, 479, 480.

                    (huis te), 1323.

                    (stad), 304, 305, 306, 900.

      Hintham

                    (land, strekkende van de Aa tot het erf van wijlen Thomas van Hintham onder),    1102, 1103.

                    (huis c.a. bij het St. Anthoniskapelleken onder),                                                           1075.

                    (huisstede tussen het erf van Gibo Ottensoen en de gemene weg, 
      strekkende van de dijk tot de ‘Werfgrave’ onder),                                                         1122.

                    (weiland naast de Vliert onder),                                                                          1079, 1080.

                    (hofstad te),                                                                                                               1116.

                    (goederen te),                                                                                                            1138.

                    (Thomas van),                                                                                                  1102, 1103.

      Orthen

                    (eigendommen gelegen ‘in die Slagen’ te),                                                                    991.

                    (huis c.a. te),                                                                                                                997.

      Rosmalen

                    (kloosters der H. Maagd Maria en Brigitta te),                                                          411-416.

                    (landeigendommen ter plaatse, genaamd Brugghen, 
                     Eyntheijndens en Veressel onder),                                                            1006, 1007, 1008.

                    (gronden in de ‘Roemputt’ bij de ‘Brugghenstege’ onder de parochie),                   1107-1111.

                    (huis e.a. ‘die Vlashoff’ ter plaatse genaamd Heze onder de parochie)                      437-441.

                    (huis c.a. ter plaatse genaamd Heze hij ‘die Cruysstraet’ 
                    onder de parochie),                                                                                     998, 1260-1271.

                    (land genaamd Aent Heeseynde hij de Cruysstraete onder),                                        889 k.

                    (huis c.a. ter plaatse genaamd Hijnen onder),                               421 -436, 999-1002, 1076.

                    (kamp land ter plaatse ‘Die Hoeven’ onder de parochie),                                          369-373.

                    (perceel hooiland, gelegen in de Elfde Rosmalenscbe Hoeven onder),                            375.

                    (land, gelegen in de ‘Keersboom’ onder de parochie),                                           1086-1097.

                    (land ter plaatse genaamd ‘den Legeblock’, strekkende van een sloot 
                    ‘den Blockgrave’ tot de Roempotssche weteringhe’ onder de parochie),      1099, 1100, 1101.

                    (land genaamd Den Mutacker onder),                                                                         889 f.

                    (huis c.a., genaamd ‘Jenneken Hulters acker’ en ‘den Pratberch’ te),                     1009-1013.

                    (land ter plaatse genaamd ‘Vliedert’ in de parochie),                                            1077, 1078.

                    (landerijen in de ‘Hoeghe Vliedert’ in de parochie),                                                       1098.

                    (huizen en landerijen onder),                  308-317, 417, 418, 419, 421 -436, 889 q, - t, 1003, 1004, 1005.

  • Hele toegang