Onderrok van wit katoen met Zaans Stikwerk in bloem- en bladmotief. Bij deze techniek worden door twee lagen stof met de hand in stiksteek figuren aangebracht. Door de gevormde tunnels is een dun katoenen koord getrokken waardoor het motief reliëf krijgt.
De rok heeft een smalle gladde tailleband, met middenachter een messing haak (mogelijk werd de rok tegen het afzakken aan de korsetveter gehaakt). De rok is geplooid aan de tailleband gezet. Aan weerszijden een split (zaksplit) die bovenaan wordt gesloten met een messing haak en oog. De tailleomvang kan kleiner worden gemaakt door twee trensjes die voor de ogen zijn aangebracht. De rok is opgebouwd uit drie verticale panden, waarvan één voor en twee achter. De zoom is tegen gevoerd met een strook effen wit katoen.
Vermoedelijk is de rok vermaakt gezien de dichtgenaaide split middenvoor (was dit ooit middenachter?). Rechtvoor bij de tailleband en split in rood geborduurd: 'W'.
Deze onderrok doet in kwaliteit niet onder voor luxe bovenkleding. De luxere onderrokken zijn versierd met borduursels en stiksels. Van de rok mocht een glimp worden opgevangen zodra de bovenrok een stukje werd opgetild, bijvoorbeeld bij het instappen in de koets. In de zeventiende eeuw bestaat al het gebruik om japonrokken terug te slaan om ze schoon te houden. De onderrok, meestal van gekleurd materiaal is dan zichtbaar. Daarnaast worden de luxe onderrokken in huis ook als bovenrok gedragen met een jak als eenvoudige huisdracht.
Deze onderrok is bewerkt met verfijnd Zaans stikwerk. Op twee lagen stof worden met een hand-stiksteek figuren op de stof aangebracht. Door de gevormde tunneltjes wordt een draad geregen, waardoor de stof reliëf krijgt. Bijzonder aan deze rok is de originele vorm waarin ze bewaard is gebleven. Dergelijke stukken zijn veelal verknipt en vermaakt, want dit goed wasbare materiaal leende zich voor onder andere babydekentjes. Het model is typerend voor de achttiende eeuw. De plooien zijn met een band in de taille afgewerkt, en de rok heeft twee zijsplitten.
Alleen de gegoede burgerij kan het zich veroorloven om in deze techniek iets te laten maken.Vele van de bewaard gebleven stukken komen uit de Zaanstreek, het belangrijkste industriegebied in Nederland in de zeventiende en achttiende eeuw. Daarom heeft dit type naaiwerk in de negentiende eeuw de naam “Zaans stikwerk” gekregen, maar het is vooral in Zuid Frankrijk veel gemaakt.
Na 1775 raakt het als decoratietechniek uit de mode, deze vraagt dan om steeds soepeler stoffen. ( Annemarie den Dekker)
In de achttiende eeuw droegen vrouwen meerdere onderrokken. De onderste rokken waren meestal gemaakt van wit linnen. De bovenste onderrok, ook wel tussenrok genoemd, deed in kwaliteit niet onder voor de luxe bovenkleding. Ze was gemaakt van zijde, wol of katoen met een streep- of bloemmotief. De tussenrok had vaak een opvallende kleur, zodat bij het optillen van de bovenrok de aandacht onmiddellijk naar de onderrok werd getrokken. Meestal was de tussenrok gevoerd, en werd hij in combinatie met een jak ook als bovenrok gedragen. Dames uit de gegoede burgerij droegen deze combinatie als informele huisdracht, werkende vrouwen als dagelijks ensemble.
Deze onderrok van wit katoen is bewerkt met verfijnd point de marseille of ‘Zaans stikwerk’ in bloem- en bladmotief. Bij deze techniek bracht de naaister door twee lagen stof met de hand in stiksteek figuren aan. Vervolgens trok zij een dun katoenen koord door de tunnels die waren ontstaan, waardoor het motief reliëf kreeg. Alleen welgestelde vrouwen konden zich veroorloven om kleding in deze arbeidsintensieve techniek te laten maken. De bewaard gebleven stukken komen doorgaans uit de Zaanstreek, waardoor dit type naaiwerk in de negentiende eeuw de naam ‘Zaans stikwerk’ kreeg. De gebruikte motieven met weelderige bloemranken waren geïnspireerd op de toentertijd populaire sitsen (bedrukt of beschilderd katoen). De rok heeft een smalle gladde tailleband, met middenachter een messing haak (waarschijnlijk werd de rok tegen het afzakken aan de korsetveter gehaakt). De rok is geplooid aan de tailleband gezet en heeft twee zijsplitten ofwel zaksplitten. De japon die over de onderrok werd gedragen had op dezelfde hoogte zaksplitten, waardoor de draagster bij haar dijzakken kon rijken. De vrouw bond de losse dijzakken met behulp van striklinten om het middel. ( Judith van Amelsvoort)
Amsterdam Museum
Onderzoek naar en fotografie van de 18e- en 19e-eeuwse kostuums van het Amsterdam Museum zijn mede mogelijk gemaakt door financiële steun van het Barbas- Van der Klaauw Fonds, het Netty van Doorn Fonds en het Prins Bernhard Cultuurfonds