Inleiding. De non-participatiegraad, gedefinieerd als het aantal niet-werkzame c.q. niet-actieve personen als percentage van de totale bevolking per leeftijdsklasse, vertoont de laatste jaren een opmerkelijk sterke stijging. Zo is in de periode 1970-1979 de gemiddelde non-participatiegraad van de mannelijke bevolking gestegen van ca. 8%tot ca. 15%, d.w.z. in 9 jaar tijd bijna verdubbeld! Bovendien blijkt de non-participatie m.n. voor de oudere leeftijdsklassen een aanzienlijke omvang te gaan aannemen. Bedroeg in 1970 de non-participatiegraad voor de leeftijdsklasse 60-64 jaar reeds ca. 28%, in 1979 steeg dit percentage tot ca. 52%. De verreweg belangrijkste oorzaak van non-participatie is arbeidsongeschiktheid. Zo bedroeg de non-participatiegraad van de totale mannelijke bevolking uit hoofde van arbeidsongeschiktheid in 1970 ca. 5% en in 1979 reeds ruim 10% ! Dit betekent dat gemiddeld circa twee derde van de non-participatie uit arbeidsongeschiktheid voortvloeit. Een nadere economische analyse van dit verschijnsel, dat ondermeer zowel de omvang als de samenstelling van het arbeidsaanbod rechtstreeks bei'nvloedt, is dan ook van groot belang.

hdl.handle.net/1765/11198
ERIM Article Series (EAS)
Maandschrift Economie: tijdschrift voor algemeen economische en sociaaleconomische vraagstukken
Erasmus Research Institute of Management

van den Bosch, F., & Petersen, C. (1982). Een economische analyse van de non-participatiegraad: de invloed van arbeidsongeschiktheid. Maandschrift Economie: tijdschrift voor algemeen economische en sociaaleconomische vraagstukken, 46, 307–321. Retrieved from http://hdl.handle.net/1765/11198